De psychologie van de burgermentaliteit


Cocratie vindt een ‘uitdager’ in monocratie, beiden richten zich op de achterliggende structuur van de maatschappij (monocratie) en de gemeenschap (cocratie). Om te kunnen bepalen in welk optimum we ons nu ‘bevinden’, is het belangrijk de psychologie en mentaliteit te achterhalen die ons hier heeft gebracht, die ons mogelijk heeft geholpen, maar ook enorm in de weg is gaan zitten.

Die mentaliteit is de burgermentaliteit. Want wij zijn allemaal burgers, maar zijn dat nog maar kort, in de huidige vorm althans. Het moderne burgerschap is gestart in de negentiende eeuw, heeft vele omwentelingen (revoluties) gekend om nu tot een soort ‘eindpunt’ te komen, waarin alles samenkomt.

Een korte geschiedenis van de burger

Want wat is eigenlijk een ‘burger’? Het woord zelf stamt af van de ‘burcht’1, de oude Griekse ‘Polis’ (waar ‘politiek’ en ‘politie’ van afstammen) of stadstaat, waar men zich ‘geborgen’ voelde, maar ook ‘borg’ stond voor de gehele polis en daarvoor ‘borg’ betaalde. Het was een eerste vorm van een sociaal contract, waarin men bepaalde vrijheden inleverde en daarvoor ‘bescherming’ terugkreeg van de ‘heer’, die het hoofd vormde van het grotere lichaam van de burgermaatschappij.

Dit is de basis geweest voor het hele feodale leenstelsel, waarin de leenheren via hun vazallen bescherming boden voor de horigen, die op hun beurt weer ‘belasting’ betaalden in de vorm van een deel van hun productiviteit (arbeid en dus levenskracht), waarmee de leenheer werd betaald. Deze leenheer werd daarom steeds meer een militaire machthebber en probeerde zijn land en macht steeds verder uit te breiden. Dit vormde de oorsprong van de ridderordes en de staat (vergelijk met ‘état’ of ‘estate’).

Na de Franse revoluties ontstond de ‘universele verklaring van de rechten van de mens’ en vervolgens de ‘Code Napoleon’, de ‘burgercode’, waarin alle mensen als gelijken, als broeders werden gezien, begiftigd met dezelfde rechten, waarbij iedereen gelijk is voor de wet. Vanaf dat moment werd de absolute macht ingeperkt en ging de wet regeren: Rule by law and order.

Toen is de ‘persoon’ ook tot wasdom gekomen. De persoon is niet de mens, maar de ‘persona’ (‘masker’ of ‘acteur’) waarachter de werkelijke mens schuil ging. Men werd ook verplicht om een achternaam aan te nemen en die combinatie van voornaam (mens) en achternaam vormde de persoon. Met een persoonsnummer. We waren allemaal gelijk, maar we werden ook allemaal nummertjes.

Dit is voltrokken in dezelfde, oude feodale machtsstructuur. Er was een duidelijke klassenscheiding in rangen en standen, waarbij feitelijk drie klassen waren te onderscheiden. De hoogste of eerste klasse was de adel, de oude leenheren, die hun privileges niet wilden opgeven. De tweede klasse was de burgerij of ‘bourgeoisie’, de oude vazallen, die feitelijk werkten voor de eerste klasse en daarmee ook aanspraak konden maken op hun voorrechten, maar enkel als zij daarvoor toestemming kregen. Zij hadden, net als de derde klasse, de klasse van horigen of lijfeigenen, geen eigen ‘standing’. Zij waren niet zelfstandig en dus afhankelijk van hun oversten voor hun levensonderhoud. Het ‘plebs’ (van de Romeinse ‘plebejers’) of ‘proletariaat’ was óf lijfeigene óf in persoonlijke ‘dienst’ als ‘personeel’ bij de hogere klassen.

Later in de negentiende eeuw hebben de ‘abolitionisten’ ervoor gezorgd dat de derde klasse ophield te bestaan. Tenminste, de ergste uitwassen ervan, het lijfeigenschap. Je mocht geen personen meer toe-eigenen, zij konden geen direct eigendom meer zijn. Wat er vervolgens gebeurde, was dat de mensen die geen eigen standing hadden, nu op de vrije ‘arbeidsmarkt’ terecht kwamen en op die manier nog altijd afhankelijk waren. Ze mochten nu echter ‘vrij’ kiezen wie hun meester werd.

Wat er toen is gebeurd, is dat de volledige derde klasse werd verheven tot de burgerstand, de burgerij. En daar kregen zij allerlei rechten voor terug. En plichten. Tegelijk met deze ‘verheffing’ werd de eerste klasse, de oude adel, steeds meer ‘verlaagd’, ook tot de burgerstand. Zij konden niet meer teren op hun oude voorrechten, maar moesten ook steeds meer de ‘markt’ op om ‘op stand’ te kunnen blijven leven.

Via verkiezingen, die eerst enkel voor de hogere klassen waren, maar steeds meer algemeen werden, ging de ene meerderheid bepalen voor de andere minderheid tot welke arbeid zij gedwongen zouden worden. En vier jaar later draaiden de rollen weer om. De klassen waren formeel voor het recht verdwenen, maar informeel in de praktijk bleef de scheiding gewoon aanwezig.

Deze klassenscheiding is dus nooit verdwenen, enkel van vorm veranderd. In India is hetzelfde gebeurd. Gandhi maakte zich hard om de onderste kaste, de ‘onaanraakbaren’, af te schaffen, maar was zelf nog groot voorstander van het kastesysteem zelf. Want als mensen zich soeverein of superieur willen kunnen wanen, betekent dit automatisch dat anderen onderdaan of inferieur moeten zijn. De hoogste kaste, de Brahmanen, bestaan feitelijk bij de gratie van de onderste kaste.

De slavernij is dan wellicht afgeschaft, maar de achterliggende piramidestructuur helemaal niet. Die is nog springlevend, waarbij de focus door de eeuwen langzaam is verschoven, van een aristocratie (de ‘geestelijken’ aan de macht) naar een timocratie (de ‘eervollen’ aan de macht) naar een oligarchie (de ‘rijken’ aan de macht). En ondertussen werd net gedaan of het een volwaardige democratie was geworden, terwijl enkel de bestaande oligarchie was ‘gedemocratiseerd’, waarbij men het recht had verworven om de eigen meester te verkiezen, in (rechts)staat én (arbeids)markt.

Feit was wel dat dit hard bevochten verworvenheden waren voor een groot deel van de bevolking. Ze hadden nu hun burgerrechten bemachtigd en waren voor de wet gelijk aan hun ‘oversten’, maar in de praktijk veranderde er weinig. Want de achterliggende mindset bleef toch:

  1. Iemand moet toch de knopen doorhakken? (eerste klasse)
  2. Iemand moet toch de lakens uitdelen? (tweede klasse)
  3. Iemand moet toch het katoen plukken? (derde klasse)

Het grote geld zorgde ervoor dat er een nieuwe klasseverdeling en hiërarchie (‘heilige heerschappij’) ontstond die feitelijk niet anders was dan de versie daarvoor, waarbij de ‘eer’ niet meer heerste, maar platte ‘rijkdom’. Wat ze met elkaar gemeen hadden was dat het in beide gevallen draaide om persoonlijk eigendom. Eigendom is iets anders dan persoonlijk bezit, want eigendom gaat over wat je kan toe-eigenen. Het is het ultieme teken van macht, om jouw wil op te kunnen leggen aan anderen, de wereld naar jouw hand te zetten.

Via de rechter konden mensen bescherming zoeken voor hun burgerrechten, maar dat was zo ingeregeld dat hier geen sprake was van gelijkheid. De ‘hogere’ burgers waren degenen die de wetten maakten, waren veel meer thuis in al deze wetten, regels en procedures, waren vaak lid van dezelfde genootschappen, mede omdat zij genoeg mensen kenden vanuit hun ‘old boys network’ en de ‘sociëteiten’ waar zij lid van waren. Bovendien hadden zij veel meer middelen tot hun beschikking om hun ‘gelijk’ af te kopen of af te dwingen. En zo ontstond de nieuwe eerste klasse van de rijke burgerij, de tweede klasse van moderne vazallen of ‘agenten’ van de macht en de derde klasse van ‘tweederangsburgers’ die als voornaamste doel in hun leven hebben om ‘consument’ te zijn.

De burger-consument van de twintigste eeuw

Deze opvatting van de geschiedenis is bedoeld om te laten zien dat de burgermentaliteit een recent fenomeen is, maar tegelijk ook al zo oud als de weg naar Rome. Want ook in het oude Athene en Rome waren de burgers enorm decadent (‘in verval’) en wilden graag ‘bediend’ worden door ‘bedienden’. Deze stadstaten en rijken konden enkel bestaan ómdat er een duidelijke hiërarchie (‘rangorde’) bestond en een rijke bron van slaven die zij hadden overmeesterd op hun veldtochten.

In de twintigste eeuw is de burgermentaliteit in de volgende versnelling gezet. De industrialisatie had een plafond bereikt, mede door de oorlogen. De rijke en machtige industriëlen merkten dat zij hun eigen markt aan het verpesten waren door overproductie. Er was geen schaarste meer, wat de basis was voor hun verdienmodel en bijbehorende voorrechten. Dus besloten zij om als markt, samen met de staat, het net te sluiten en een centrale, liberale planeconomie te scheppen.

Dit betekende dat de burgers langzaam werden opgeleid tot ‘consumenten’ om een afzetmarkt te creëren voor de productie die van bovenaf werd gecontroleerd. En via marketing en advertenties werden de mensen hiertoe gebracht. Dit waren allemaal nieuwe verschijnselen die tot de jaren ‘30 slechts in de kantlijn bestonden. De voedselvoorziening veranderde ook mee, steeds meer gemaksvoedsel gebaseerd op massaproductie. De tandarts was daarom een tegelijk opkomend verschijnsel. Net als de loskoppeling van de munt van de goudstandaard, want de staatskapitalistische planeconomie zou veel meer speculatief en tegelijk gecontroleerd worden.

Mensen kregen steeds meer te horen dat zij ‘recht’ hadden op allerlei zaken. Op een goede gezondheid, op allerlei spullen, op levensgeluk, bedenk het maar. Het werd hen allemaal wijsgemaakt om de centraal geleide productiemachine draaiende te houden. En de burger-consument slikte het als zoete koek. Ondertussen hadden zij niet door dat al deze welvaart werd geschapen over de ruggen van hun medeburgers of moderne, overzeese slavernij en neo-kolonialisme via bijvoorbeeld schulden.

Wat hiermee gebeurde, was dat men continu naar ‘boven’ bleef kijken voor antwoorden en zelf steeds minder verantwoordelijkheid ging nemen, niet meer op eigen benen hoefde te staan en enkel nog hoefde te ‘stemmen’, met een rood potlood of met de portemonnee. Mensen kochten steeds meer zaken af en daarom stegen de belastingen ook steeds verder. Ze lieten het vuile werk aan anderen over. En de staat was het middel om die anderen tot gehoorzaamheid aan hún wil te dwingen. Zo raakten ze in een afhankelijkheidsrelatie van hun ‘oversten’ en wachtten op hun toestemming om zichzelf te láten bevrijden.

Er stond dan ook een nieuwe generatie ‘leiders’ op. Een treffend voorbeeld is de Russische revolutie, waarbij de Bolsjewieken de macht overnamen van de oude adel (timocratie). Als ‘avant garde’ (voorhoede) van intellectuelen zouden zij het ‘proletariaat’ op sleeptouw nemen en deze arme zielen naar hún versie van utopia leiden. In andere landen met dictaturen is het niet veel anders verlopen, allemaal hebben ze de weg geplaveid naar centrale planeconomieën.

Een spotprent van de communisten die stapje voor stapje zélf de heersende klasse worden.

Deze ‘nieuwe leiders’ waren eerst de grootste critici van de gevestigde orde en zittende macht. Maar toen ze eenmaal daaraan hadden geproefd, bleken ze toch ineens een stuk minder principieel en hielden ze eraan vast. De machtsstructuren bleken lastig om af te breken, maar tegelijk waren ze er ook aan gehecht geraakt. Het had hen voorheen bestaansrecht gegeven toen ze ertegen streden en nu bleek het ook wel handig om hun utopia te realiseren.

Zoals de varkens uit Animal Farm2 de boer verdreven en zelf de macht grepen, zo werd de burgerij de leidende klasse, de tweede klasse werd de norm, die zichzelf weer informeel opsplitste in een lagere en hogere burgerij met allerlei gradaties daartussen. Maar allemaal waren zij in de ban van de macht die de burgerrechten hen hadden gegeven.

Grote kinderen aan de macht

Dit leidde ook tot steeds zwakkere generaties in de hogere regionen. Van oudsher was al bekend dat de oude adel en burgerij al zwak van karakter waren en vooral voor eigen gewin of gemak gingen en op z’n minst nooit de eigen ramen zou ingooien, maar nu werd dit een veel breder verspreid verschijnsel. Er kwam een hele klasse van ‘verwenden’ op die dachten overal recht op te hebben, maar weigerden aan hun plichten te voldoen. Wel de lusten, niet de lasten. Die lasten, die schoven zij door naar anderen of ‘volgenden’, shifting the burden.

Er groeiden generaties op die, net als de oude decadenten en hun orgies, zich laafden aan materieel plezier, zintuiglijk genot en hedonisme. Die pijn vermeden of juist heel bewust opzochten als zij dat wilden (sado-masochisme). Ze probeerden aan de harde werkelijkheid te ontsnappen (escapisme) door zich te storten op allerlei verslavingen, waarmee zij zelf slaven werden van hun eigen burgerlijke leefstijl. Brave, bange, beschaafde en daarmee tegelijk barbaarse burgers.

Stiekem wilden zij ook tot de hoogste klassen behoren, zelf macht hebben, maar wilden niet de lasten dragen die daarbij hoorden. Ze wilden de lusten van de macht, maar niet de lasten. Ze zetten zich af tegen de onderdrukkers in woorden, maar niet in daden. Op z’n minst door een petitie te ondertekenen en op z’n hoogst door mee te lopen in een vreedzaam protest. Maar echt gevaarlijk werden zij nooit, te slap van karakter. Te week, te weeïg, te kinderlijk, nooit volwassen geworden.

Vind je het gek? Ze zijn altijd als kinderen aangesproken. Als burgers, als consumenten, als leerlingen, overal zijn zij gewend om verwend te worden, om overal aanspraak op te kunnen doen. En iedereen bevestigt en bekrachtigt elkaar in de gedachte dat zij hier ‘recht’ op hebben. You’re worth it. Dat daarmee allerlei onrecht gerechtvaardigd is en zelfs rechtvaardig, dat wordt handig genegeerd. Zoals lijfeigenschap ook ooit werd gerechtvaardigd als ‘liberaal’. En ondertussen pronkten zij met hun ‘vrijzinnigheid’, ‘vrijgevigheid’ en ‘vrijgevochtenheid’ als ‘rebellen’. Grote en mooie woorden over het veranderen van de wereld, maar hebben volledig nagelaten er daadwerkelijk iets aan te doen. Er iets voor te doen.

Want alles wat de moeite waard is, vraagt moeite. Want je wordt sterk door weerstanden te overwinnen en zo weerstand te kweken. Dat zorgt voor een rechte rug en niet één van rubber. “Het leven is niet binnen de comfort zone te vinden, maar daarbuiten.” “Zonder wrijving geen glans.” We kennen al deze uitdrukkingen, maar ga er maar aan staan. Durf die drempel maar eens over te gaan. De weg van de minste weerstand is veel eenvoudiger te volgen, maar brengt je ook niet echt vérder. Van gemakzucht is nog nooit iemand sterker geworden. De makkelijke keuzes zijn al talloze keren eerder gemaakt, de moeilijke daarentegen.

Deze grootgegroeide kinderen verlangden, in het zicht van alle weerstanden die zij buiten en in zichzelf te overwinnen hadden, daarom steeds meer terug naar de geborgenheid van de moederschoot. Om weer één te worden. Zich geborgen te weten in een grotere eenheid waar zij zich aan konden laven, waar ze enkel hoefden te ‘zijn’, maar niks hoefden te ‘doen’ of ‘worden’. Ze schiepen zelfs een hele nieuwe wereldreligie rond dit idee, dat je al perfect bent zoals je bent en niets hoeft te doen.

Ze idealiseerden de wereld die nooit zou komen als rebelse idealisten, kwamen niet verder dan luchtkastelen te dromen, grootse plannen te smeden en \orders uit te vaardigen aan ánderen die dit zouden moeten verwerkelijken, maar waren zelf totaal onbekwaam in dat wat ze probeerden te verkopen. De afstand nam enkel toe, de ivoren torens steeds hoger en de orders steeds abstracter. En het kwaad werd hoe langer hoe banaler3.

Om vervolgens op het bureau te belanden van een ‘onderdaan’ die net als zijn ‘overste’ ook geen echte ervaring had in de echte wereld, maar enkel in de veilige systeemwereld en het voorbeeld van zijn ‘baas’ volgde door er nóg meer woorden aan vuil te maken en de hete aardappel door te geven aan de volgende bureaucraat die zich verschuilt achter ‘ik volg enkel orders op’. En zo bouwden zij een tiranniek systeem op basis van wellicht goedbedoelde idealen, maar zeer slecht uitwerkend in de onvolmaakte realiteit die zich niet wilde voegen naar hun perfecte modelwerkelijkheid.

Generatie na generatie voegden zij zich naar de heersende norm in de ivoren torens. Deden ze wat er van hen werd gevraagd en verwacht, meenden dat zij klommen op de ‘maatschappelijke ladder’ en daarmee het juiste deden, puur om niet verstoten te worden uit de ‘orde’ en zich niet realiserend dat ze bijdroegen aan de voortzetting van hetzelfde, eeuwenoude tirannieke systeem van hun voorouders. Omdat ze niet beter wisten, maar ook omdat ze niet echt op zoek gingen.

Beuken op de burcht

En ze bedoelden het zo goed. “Het systeem is het probleem” roepen ze daarom luidkeels, terwijl ze aan het infuus ervan lagen. Maar zich verdiepen in de oorsprong en de fundamenten van dat systeem, dat is allemaal te lastig. Liever kopen ze ergens een opleiding, waarbij ze van de ‘experts’, de schriftgeleerden die ervoor hebben ‘doorgeleerd’ bínnen dat systeem, vernemen dat hun manieren van doen nog altijd rechtvaardig en gerechtvaardigd zijn. Dat er eigenlijk niets hoeft te veranderen. Dat het goed is, dat zij ‘goed’ zijn. Als een vader of moeder die hun een geruststellende aai over de bol geeft: “Het is goed”.

Totdat het ‘systeem’ volledig is uitgehold, iedereen zich verschuilt achter z’n ‘functie’, niemand nog verantwoordelijkheid neemt of zich ergens om bekommert en met schouder-ophalende gelatenheid en nalatigheid (“Zo werkt het nu eenmaal”) voor hun ogen het imperium dat is gebouwd door hun voorouders zien afbrokkelen. En zij doorkrijgen dat ze eigenlijk niet weten wie zij zijn, wat ze werkelijk willen en feitelijk niets kunnen, behalve praten, tikken en klikken. Omdat hen altijd is verteld dat ze ‘vrij’ en ‘goed’ zijn, maar erachter komen dat dit helemaal niet waar is. Het blijkt geen ‘recht’, maar een verdienste.

Want de barbaren beuken op de burcht. De ‘anderen’, de ‘andersdenkenden’, die niet zijn opgevoed met hun dominante mores, moraal en merites. Het begon met de vrouwen, die niet langer pikten dat zij werden benadeeld. En daarna volgden in hun kielzog allerlei andere groepen, die óók hun rechten opeisten. Die steeds meer de plekken begonnen in te nemen die normaal aan hen, de ‘oorspronkelijke’ burgers, werden toebedeeld.

Ze komen erachter dat ze helemaal niet op eigen kracht naar de top zijn gekomen, maar omdat zij het dichtst bij de norm zaten, bij het idee van ‘hoe het hoort’. Maar de tijden zijn veranderd en ze komen niet meer mee, worden aan alle kanten voorbijgestreefd door mensen die wél iets kunnen, die wél de juiste mentaliteit lijken te hebben. Alhoewel ook zij erachter moeten komen dat het systeem, als je eenmaal bovenin zit, niet brengt wat ze ervan verwachten. Net zo lang totdat het systeem zélf wordt ontmanteld, maar dat gebeurt echter niet. Het moet namelijk doorgroeien en kapotgroeien. Imploderen, ineenstorten.

Ze gaan op een pad van ‘zelfontdekking’ en ‘soulsearching’ om steeds maar weer in een nieuw, volgend ‘reservaat’ te belanden. Waar ze dezelfde fouten opnieuw maken, omdat ze niet écht in de spiegel durven te kijken en steeds weer gerustgesteld worden met een nieuw ‘pilletje’ tegen de pijn. Omdat ze niet inzien dat pilletjes geen ziekten genezen, maar enkel symptomen onderdrukken. Niet inzien dat er meer manieren zijn om je leven te leiden dan de heersende leefstijl die hen altijd is bijgebracht. Dat er meer wegen naar Rome leiden.

Totdat ze erachter komen dat ze helemaal niet ‘deugen’ en er eigenlijk niet zoveel ‘bezieling’ in hen aanwezig is, omdat ze daar nooit de moeite voor hebben gedaan. Nooit de weerstand hebben opgezocht en altijd met alle winden hebben meegewaaid. Als een plantje dat in een kas is opgegroeid moeten ze nu in de volle grond en volle wind. En zijn onvoldoende geworteld om zich staande te houden. Maar het is de enige manier. Erdóór. Ze moesten niet meester worden over anderen, maar over zichzelf.

Het inzicht daalt in dat er wel degelijk al die tijd een stemmetje was dat hen probeerde te sturen in de juiste richting, maar ze hadden precies het meesterschap ontwikkeld om dat stemmetje volkomen te negeren. Te doen wat er van hen werd gevraagd. Als brave burgers. Als beschaafde burgers in de civil society, de sociëteit van beschaafden. Zich altijd netjes aan ‘de regels’ gehouden. Totdat de spelregels begonnen te knellen, zich tegen hen gingen keren. Het ‘spel’ zélf het probleem bleek te zijn. Het spel dat zij al die tijd in stand hebben helpen houden.

En nu moeten ze hun eigen pad gaan bewandelen. Zonder zijwieltjes. Op eigen kracht. En dat gaat niet vanzelf, maar kost moeite. Dóór de vermeden pijn heen. Om onafhankelijk te worden. Tot wasdom te komen. Volwassen. Niet langer als passieve, willoze consument aan het handje van de ‘leider’, niet enkel een vakje rood kleuren, z’n handtekening onder formuliertjes zetten of z’n aangifte netjes op tijd doen. Directe actie!

De brave burger die de geborgenheid van de burcht verlaat. De wijde wereld in. Ontdekt wat het leven nu werkelijk inhoudt. Meester over zichzelf te willen worden. En niet langer over anderen. Het begin van échte vrijheid, vrede en voorspoed. En tóén ging er eindelijk iets veranderen in de wereld. En in zichzelf.

De burger en cocratie

Het moderne burgerschap en cocratie staan op gespannen voet. Voor cocratie zijn zelfstandige, onafhankelijke individuen nodig die mét elkaar op vrijwillige basis wensen samen te werken en -leven, zonder een hogere macht waar zij zich op kunnen of hoeven verlaten. Ze regelen het mét elkaar. Als buren in hun buurt, niet als burgers in hun burcht.

In dat opzicht is er een belangrijke ontwikkeling gaande, waarin steeds meer mensen zich realiseren dat het leven dat zij leiden niet vervullend is. Maar dat een weg naar ‘levensgeluk’ (hedonisme) of ‘ascese’ (verzaking) ook niet oplevert wat wordt beloofd. Ook geluk is een verdienste, een uitkomst en geen recht. De primaire integratie4, dat wat ons is geleerd over wat goed of fout is, brokkelt langzaam af. Men ontwikkelt en ontdekt, waarbij allerlei lagen van ‘vals ego’ worden afgepeld en men zich ontdoet van allerlei programmeringen die van buitenaf zijn getraind.

Maar ze zijn ook op zoek naar het antwoord op de vraag: “Wat dan wél?” Want je weet niet wat je niet weet. Als deze mensen merken dat zij betekenis kunnen vinden in het helpen van andere mensen in hun directe omgeving en niet door dit op grote afstand vóór anderen te ‘bedenken’, zullen zij veel sneller op een nieuw pad terechtkomen, waar zij veel meer voldoening zullen ervaren dan voorheen.

De buurt is daarbij de belangrijkste schakel in de onafgebroken keten van vertegenwoordiging, vergadering en verantwoording. Want vanuit jouw eigen buurt, waar je bekwaamheid kunt ontwikkelen in het oplossen van real life problems, kun je ‘doorgroeien’. Maar niet op de ‘maatschappelijke ladder’ van laag naar hoog, maar in de ‘gemeenschappelijke keten‘ van kleine naar grotere gemeenschap. Om niet jouw medeburgers, maar jouw medemensen daadwerkelijk te leren kennen en eventueel te vertegenwoordigen in grotere #Dingen. En door hun te leren kennen, leer je jezelf kennen. Want dat is waar het uiteindelijk allemaal om draait.

  1. //nl.wikipedia.org/wiki/Burcht_(kasteel) ↩︎
  2. George Orwell, Animal Farm ↩︎
  3. Hannah Arendt, Eichmann in Jeruzalem ↩︎
  4. //nl.wikipedia.org/wiki/Theorie_van_positieve_desintegratie ↩︎