Welke ‘democratie’?
In onze ‘moderne’, ‘verlichte’ samenleving hebben we de mond vol van ‘democratie’, maar waar hebben we het eigenlijk precies over? Leven we wel werkelijk in een democratie? Of is het enkel een ‘naampje’ wat we geven aan iets wat onder het masker een heel ander gezicht laat zien? De vraag stellen is deze beantwoorden. We leven namelijk niet in een democratie, maar in een ‘democratische rechtsstaat’ of ‘democratische rechtsorde’. Die twee begrippen worden naast elkaar en door elkaar gebruikt. Het is tijd om deze begrippen eens te fileren en te zien wat deze werkelijk betekenen.
Maar laten we beginnen met ‘democratie’ als begrip. Zoals velen weten stamt dit uit het oude Griekenland, van Athene. Griekenland is nog altijd een enorme inspiratiebron, naast het Romeinse Rijk, om onze besturing op te baseren. Dit is toch gek als we bedenken dat dit meer dan 2000 jaar geleden heeft plaatsgevonden en we tegelijk denken dat de wereld zich enkel vóóruit ontwikkelt. Latijn en Grieks als talen zijn nog altijd het hoogst aangeschreven en gymnasium het hoogste onderwijs.
De eerbied voor die periode is eigenlijk pas ontstaan vlak voor het jaar 1500. Daarvoor was er nauwelijks aandacht voor. Het is begonnen in de Italiaanse Renaissance, toen veel Arabisch geschreven geschriften naar Italië werden gebracht en vertaald in het Latijn (de taal van de regio Lazio, rondom Rome). Geschriften van bijvoorbeeld Plato waren daarvoor niet of nauwelijks bekend, maar men zag er een heropleving in voor een nieuwe tijd, gebaseerd op deze oude bronnen.
1De democratie was daarin slechts één van de bestuursvormen. Plato beschreef er vijf van ‘hoog’ naar ‘laag’, van ‘ideaal’ (vandaar ook zijn ideeënleer) en geestelijk naar het meest ‘aards’ en onwaardig. Deze dualiteit van Plato is nog altijd de basis van het ‘idealisme’ wat een onderscheid maakt tussen dat wat ideaal is en wat dat niet is. Dit is ook sterk aanwezig in alle grote religies, inclusief Christendom én Boeddhisme, waar het aardse als onvolmaakt, onrein en zondig wordt gezien en het hemelse of geestelijke als ‘hoger’ en volmaakt. Daar is het perfect en daar moeten wij naar ‘terugkeren’. En het is precies dit onderscheid dat zoveel tirannie heeft veroorzaakt, maar vooral veroordeling van het aardse leven en een behoefte aan een ‘vlucht naar boven’.
De beste bestuursvorm voor Plato was de Aristocratie, waarin de ‘besten’ heersen. Wie mag bepalen wie de besten zijn? Alleen de besten, vanzelfsprekend. Dit idee van de ‘hoogsten’ is nog altijd diep ingebakken in de huidige rechtsstaat, want denk maar eens aan de rechtspraak. Wie beoordeelt of de rechters hun werk goed doen? Juist, andere rechters. Hogere slagers die het vlees keuren van lagere slagers. En wie keurt dan de hogere slagers? Zo blijf je oneindig doorbouwen aan nóg hoger, nóg ‘volmaakter’, maar vooral aan nóg meer afstand. Vandaar dat de bestuurskamers vol zitten met ‘astrale denkers’ die in wollige termen praten waar niemand het mee oneens kan zijn, maar ook niemand iets mee kan en niemand nog tegenspraak kan bieden.
2Daarna komt de Timocratie, waarin de eervollen heersen, de vorsten en krijgers. Deze mensen laten zich leiden door eer. En volgens Hobbes staat eer gelijk aan de hoeveelheid macht die je kan uitoefenen. Het is de bestuursvorm waarin een vorst regeert, meestal op basis van een ‘droit divine’, een goddelijk recht om te mogen heersen. De Paus maakt hier ook gebruik van om zijn exequatur, de top-down decreten, te rechtvaardigen. De rechterlijke executoriale titel en de moderne executive zijn hiervan afgeleid. Zelfs in het vereerde Plakkaet van Verlatinghe van 1581 wordt hierover gesproken. Het was en is de normaalste zaak van de wereld. Alle wetten in Nederlands worden dan ook nog steeds geopend met ‘Bij de gratie Gods’, die door de overheid zelf wordt ontleend aan Romeinen XIII uit de bijbel. Tot zover de scheiding van kerk en staat.
En voor de oligarchie ontstond was een absoluut vorst van een natiestaat dan ook de norm. Een ‘staat’ is overigens niks meer of minder dan een ‘Etat’, zoals in de uitspraak ‘L’etat cést moi’. Een ‘estate’, zoals de Engelsen dit woord hebben overgenomen. Het is een ‘land’, een gebied. En het hoofd van de staat is daarom, een beetje plat gesteld, de grootgrondbezitter. Hij bezit de grond, het land. En meer is het feitelijk niet. Alle instituties die zijn opgezet vanuit ‘de staat’ zijn dan ook bedoeld om het land te cultiveren, te beschermen, te handelen, enz. Ook hieruit zijn alle oorlogen ontstaan om het grondgebied van anderen te veroveren en ‘in te lijven’ (incorporeren) in het lichaam van de staat.
Uit de oude, middeleeuwse (vaak ‘heilige’) militaire operaties ontstonden ridders. In eerste instantie mochten mensen elkaar ridderen, maar dit werd steeds verder afgesloten. Eerst mochten alleen andere ridders ridderen, toen alleen ‘hogere ridders’ uit een ‘orde’ en op een gegeven moment werd het zelfs volledig speculatief en mochten alleen vorsten nog ridderen die vooral hun meest loyale aanhangers een eervolle titel gaven en daarmee bepaalde voorrechten verkregen. Deze ridderordes bestaan nog steeds en zijn zéér exclusief van aard en bieden wel degelijk nog altijd voorrechten. Een mooi voorbeeld is de ‘Order of the Garter’ van Groot-Brittannië, waar feitelijk alle koningshuizen van Europa onderdeel van zijn. De vorst van Groot-Brittanië is onder hen de enige vorst die nog een kroon draagt en is bovendien ook het hoofd van de Anglicaanse kerk en heerst, direct of indirect, over de hele Britse Commonwealth met Australië en Canada als belangrijke bondgenoten (in het latijn socius, waar sociaal vandaan komt). Daar zit dus nog steeds veel meer macht dan wij geneigd zijn te denken in onze ‘moderne tijd’.
3Na de timocratie komt volgens Plato de Oligarchie, waarin de rijken heersen. De mensen met het meeste kapitaal, vermogen of geld hebben hier de macht en delen de lakens uit. Plato zag dit als een verder verval, want hier telt zelfs de eer niet meer. Waarde wordt enkel bepaald op basis van geldelijke waarde in de handel. Dit is waar wij ons nog altijd in bevinden. Wat we vaak vergeten te vermelden is dat dit is ontstaan ná de Franse revoluties die enorme vrijheden verworven voor het volk. Door de opkomst en ondergang van Napoleon is dit echter allemaal weer teniet gedaan. En met het verdrag van Wenen van 1814/1825 was het helemaal beklonken en waren alle verworvenheden weer teniet gedaan. Het ‘ancien regime’ was hersteld en de vorstenhuizen regeerden weer.
Maar er was ook iets veranderd, vooral door de industrialisatie. Er kwam een nieuwe klasse op van de ‘burgerij’ (bourgeoisie), de kapitaalkrachtigen, die op basis van licenties van de staat steeds grotere bedrijven móchten oprichten, zoals de spoorwegen. De vermogenden kregen steeds meer in de melk te brokkelen en verkregen veel macht, terwijl tegelijk de oude adel maar moeizaam meekwam en steeds minder belangrijk werd. Er ontstond een klassenstrijd, waarbij de ‘bourgeoisie’ (de burgerij dus) onderwerp werd van veel kritiek, zowel van de adel als van het arbeiders- en boerenvolk.
Toch was dit de nieuwe norm geworden. Net als de afschaffing van het lijfeigenschap, want personen mochten geen eigendom meer zijn. Maar aan de andere kant mocht eigendom nu wél een persoon zijn (de rechtspersoon). Je ziet dan ook dat de ‘rechtspersoon’, zoals elke BV, stichting of vereniging een modern verschijnsel is. Het bestaat pas op grote schaal sinds de 19de eeuw, na de stichting van onze ‘moderne democratie’ met de grondwet. Bovendien is slechts enkele tientallen jaren ná de afschaffing van de ergste slavernij de inkomstenbelasting geïntroduceerd, niet zozeer om allerlei voorzieningen te treffen, maar om oorlogen te kunnen financieren en de vermogende bezittende klasse terug te kunnen betalen die dit voor de staat financierden. Eerst was de inkomstenbelasting niet veel meer dan in de feodale (van feudum, dezelfde wortel als van federatie en betekent ‘vergoeding’) tijd, maar dit percentage nam met elke regeerperiode verder toe. De staat heeft van zichzelf namelijk geen geld, dit leent het van vermogende financiers uit de bezittende klasse die hierover rente verlangen.
Begin twintigste eeuw veranderde dit voorgoed. Er waren nieuwe revoluties gaande, waarbij arbeiders steeds meer zelf, decentraal gingen organiseren (in arbeidersraden, in Rusland ‘Sovjets’ genoemd, afgeleid van de volksvergadering, de Vetsje van Nowgorod) en deze revoluties zijn op alle plekken de kop ingedrukt (in kapitalistische landen) of gekaapt (in communistische landen, bijv. door de Bolsjewieken) om de macht weer te centraliseren en het fascistische staatskapitalisme (Mussolini beschreef fascisme zelf als de bundeling van de macht van de staat en de markt) te introduceren. Door de eerste wereldoorlog was er een enorme behoefte aan krachtige machines om al het oorlogsmaterieel te produceren. Dit bracht de kapitaalkrachtige industriëlen in een nog machtiger positie terecht. En na de oorlog zagen zij dat hun macht verbrokkelde. Dus hadden zij bedacht om de machinerie in te zetten voor burgerlijke doelen, zoals landbouw en productie.
Maar dit resulteerde heel snel in enorme overproductie. Nu zul je denken, dat is toch geweldig! Overvloed! Maar nee, het was een welling voor de markt en staat. Want ‘hun spelletje’ viel in duigen. De vermogenden hadden veel krediet verleend om nieuwe ondernemingen te starten en door de daling van de prijzen zagen zij hun rendement verdampen, als sneeuw voor de zon. Dus hadden de vermogenden en industriëlen besloten hun krachten te bundelen en een nieuw systeem voor te stellen. De productie zou kunstmatig enorm worden ingeperkt en begrensd door de staat, in de vorm van een planeconomie, waarbij slechts enkele partijen de markt mochten verdelen, aangewezen door de staat. Dit is het begin geweest van het huidige ‘staatskapitalisme’, wat een tegenstelling lijkt, maar in feite al lange tijd de norm is.
Bovendien moest er iets worden bedacht voor alle mensen die dus werkloos thuis kwamen te zitten, terwijl er tegelijk wel een afzetmarkt moest blijven voor de ingeperkte, schaars gemaakte productie. Zo kwam de bezittende klasse tot het briljante idee om mensen om te vormen van producenten tot consumenten, waarin zij enkel nog hoefden te consumeren, ook als burger om zo de gevestigde orde te kunnen handhaven en hun voorrechten te behouden. Socioloog Max Weber noemt dit verschijnsel ‘sociale sluiting’, waarin een groep probeert anderen uit te sluiten om zelf een monopolie te kunnen vormen, gebaseerd op het idee dat het bestaan een strijd is om schaarse middelen.
In de negentiende eeuw waren dus, naar aanleiding van de Franse revolutie, veel wijzigingen doorgevoerd en ontstond de rechtsstaat zoals we deze nu nog kennen. Het parlement (en eventueel een vorst) waren gebonden aan een grondwet, maar alleen mannen die voldoende belasting betaalden mochten stemmen. Het was nog altijd gestoeld op het ancien regime. Langzaam maar zeker werd het stemrecht steeds verder verbreed en mochten steeds meer mensen stemmen, een grote overwinning voor het volk. Maar daar was het nooit voor bedoeld. Het was bedoeld om de (grond)bezittende klasse te beschermen tegen het volk. De politie en het leger waren dáárvoor bedoeld. En nu nam het volk steeds meer het heft in eigen handen.
De ‘exclusieve’ rechtsstaat werd meer en meer een ‘democratische’ rechtsstaat, waarin steeds meer mensen zich mochten bemoeien met de wetten en regels. Tegelijkertijd vond er een enorme centralisatie van macht plaats, omdat de decentrale macht steeds meer onder de centrale machten werden geschaard, terwijl daarvoor altijd een getrapte vertegenwoordiging vanuit de districten de basis was. Het had ook grote nadelen, dat moet ook worden toegegeven, want ook het districtenstelsel was gebaseerd op het ancien regime en was zeer elitair.
Dit elitaire karakter bestaat nog steeds. Voor het recht zijn we zogezegd allemaal gelijk, maar door bezit en vermogen zijn sommigen toch een stuk gelijker dan anderen (naar Orwell). Wie de meeste advocaten of lobbyisten kan betalen heeft toch een veel grotere kans om aan het langste eind te trekken in een rechtszaal. En met het overgrote deel van de bevolking als have-nots (niet-bezittend) zijn zij genoodzaakt hun arbeid te verkopen (en niet de vruchten daarvan of zelfs de rente daarop) en is praktisch iedereen ‘te koop’ en veroordeeld tot een dienstverband (“in dienst”).
4Maar echt ‘democratisch’ was en is het nog steeds niet. Democratie betekent dan ook letterlijk: het volk heerst. Plato definieert het volk vrij smal: als de volksmassa. Andere klassieke denkers zien het breder. Hoe dan ook betekent het dat niet uit een hogere klasse wordt gekozen, maar uit dat het volk zélf regeert. En als je dan kijkt naar wat wij tegenwoordig ‘democratie’ durven te noemen, is het niet meer dan dat wij onze heersers mogen verkiezen.
In het oude Athene was dit echter geheel anders. Daar werden ook ‘magisters’ en bestuurders verkozen, maar dit werd direct gedaan, door het volk zélf. De volksvergadering was daar de baas en de basis van alles. De volksvergadering kon iedereen aanstellen en ontslaan. En zo kwamen wekelijks een slordige 5000 tot 8000 burgermannen (niet alles was vroeger beter) samen op een centrale plek om te stemmen en spreken over de dingen die speelden.
De volksvergadering, Ekklesia (wortel van het latere ‘Eglise’ en ‘kerkgemeenschap’), was dus het kloppend hart van de Atheense democratie. Alles daaromheen was hiervan afgeleid. Het volk regeerde daarom direct en niet indirect zoals in onze ‘representatieve democratie’, waarin wordt aangenomen dat er vertegenwoordiging is door het vehikel van politieke partijen, die ook pas sinds eind 19de eeuw bestaan.
De harde conclusie is daarom dat het volk nergens zelf regeert of kán regeren. In plaats daarvan is het oude timocratische en oligarchische systeem opgewaardeerd met democratische kenmerken, maar dat verandert er weinig aan. Je kan een oude koets een ‘auto’ proberen noemen, maar dan houd je enkel jezelf voor de gek. Bij de staat weten ze dit ook, daarom zul je in officiële documenten nooit de term ‘democratie’ voorbij zien komen, dat is een woord dat voor politici is gereserveerd voor politieke campagnes, vooral de Amerikanen zijn daar sterren in. Officieel wordt dus de term ‘democratische rechtsstaat’ of ‘democratische rechtsorde’ gebruikt. En daarmee wordt duidelijk dat we nog altijd te maken hebben met dezelfde, oude koets die de schijn van democratie moet wekken. Maar als dat betekent dat we 1 handeling per 4 jaar moeten verrichten en dat het daarmee ‘klaar’ is, houden we enkel onszelf voor de gek.
Democratie gaat véél verder dan verkiezingen. Ook verder dan referenda overigens. Het gaat erom dat het volk, en in feite de volkeren, zelf kunnen regeren. Maar om verwarring te voorkomen tussen de klassieke, Atheense vorm van democratie (die niet geschikt was om op te schalen, verder dan de polis) én de moderne, westerse vorm van democratie (die dus eigenlijk timocratisch en oligarchisch van aard is en is vermomd als democratisch) is er gekozen om een nieuwe term te hanteren: cocratie. Waarin jij en ik mét elkaar heersen, zonder enige machtsstructuur.
5Tot slot: de vijfde, laatste en laagste vorm van bestuur volgens Plato is de tirannie. Een alleenheerser met absolute macht. Plato zag dat dit heel dicht bij een democratie lag, daar heeft hij ergens gelijk in, want de grootste tirannen van de twintigste eeuw waren democratisch verkozen. En we merken aan alles dat de moderne variant van timocratische/oligarchische ‘democratie’ altijd slechts een stapje daarvan verwijderd is. Een dictator is overigens iets anders dan een tiran.
De term dictator komt uit het oude Rome, waarbij de senaat tijdelijk een generaal aanstelde om in tijden van crisis (lees: oorlog) snel besluiten te kunnen nemen. Het doet daarbij ook de wenkbrauwen fronsen als je bedenkt dat we volgens de officiële geschiedschrijving in de twintigste eeuw dus enkel dictators hadden (die meestal ook vooral generaal waren) en geen tirannen. Hitler, Mussolini, Mao, Stalin, Franco enzovoort, waren officieel dictators. Geen van allen droegen zij een kroon, hebben allemaal een militair bewind gevoerd, allemaal hebben ze hun macht (uit vrije of niet-vrije wil) weer afgestaan. En Franco heeft zelfs officieel en vreedzaam zijn macht weer overgedragen aan het Huis Bourbon. Tot zover de ‘democratie’.