Over idealisten en optimisten


Als je denkt aan een ‘monocratie’, een machtsstructuur met het alleenrecht op de macht, denk je waarschijnlijk allereerst aan een totalitaire tiran, een alleenheerser, iemand die met ijzeren vuist regeert. Echter, dat staat verder van de werkelijkheid dan je zou denken. Of beter gezegd, zo’n tiran is een uitwas, ontstaan door heel iets anders.

De grootste paradox is dat het júíst de mensen zijn die het hardste ‘vrede op aarde’, ‘licht en liefde’ en ‘alles is één’ roepen degenen zijn die, bewust of onbewust, oproepen tot een monocratie. Het zijn de idealisten die dit doen. En de meesten van hen hebben geen idee wat dit feitelijk betekent en dat ze zélf veroorzaken wat ze verfoeien.


Want wat is idealisme? Het stamt van Plato en zijn ideeënleer. Daarin stelt hij dat er zoiets bestaat als de ‘wereld van de ideeën en vormen’, die op en van zichzelf (absoluut) volmaakt zouden zijn. De ‘Idee’ heeft dan de functie van oerbeeld (archetype) en is absoluut, op zichzelf staand: de Idee van de cirkel gaat logisch vooraf aan alle afbeeldingen ervan om ons heen maar is zelf niet afhankelijk van het bestaan van die afbeeldingen, zo is de geïdealiseerde gedachte.

Zo ontstaat een volmaakte, ideale, hogere, absolute wereld ‘boven’ en een onvolmaakte, ‘gevallen’, relatieve, lagere wereld ‘beneden’ en is als vanzelf een dualiteit geschapen, waarbij de ideale wereld juist afhankelijk is van de lagere wereld om te kunnen bestaan. Dat is de omkering der omkeringen. De goddelijke hemel en haar heilige heerschappij (‘hiërarchie’) is geschapen naar óns evenbeeld, vanuit de realiteit zoals wij deze waarnemen.

Wat nog wonderlijker is, is dat deze idealisten vervolgens gaan oproepen tot ‘eenheid’. Dat de zondige, lagere wereld moet worden ontkend en miskend. Dat deze ontvlucht moet worden, uit het rad van wedergeboorte (samsara) moet worden gestapt en een staat van verlichting (nirvana) wordt ‘bereikt’, alsof het een ‘plek’ is waar je fysiek naartoe kan, waar een ‘vader’ op een ‘troon’ zit die het hele leven als een puppet master bespeelt. Het is deze personificatie die ons toont dat wij het zélf zijn die deze afbeeldingen scheppen.

Eenheid bestaat namelijk helemaal niet ‘op zichzelf’, het getal één is niet op zichzelf staand, absoluut, maar staat in relatie tot het getal twee en is dus relatief. Eenheid kan enkel bestaan als er tweeheid is. De oudste indiase leren, de veda’s, gebruiken daarom de uitdrukking ‘non-dualiteit’, maar door de vele overleveringen en vertalingen lijkt dat ook niet een betrouwbare term om te gebruiken en wordt tevens vaak vervangen door het woord ‘eenheid’ of het Engelse ‘unity’.


Wat velen die eenheid prediken zich echter niet realiseren, is dat ze daarmee in een eeuwenoude misleiding zijn gestapt. Millennia-oud zelfs. De katholieke kerk verkondigt dit ook al zo lang als ze bestaat. ‘Katholiek’ betekent dan ook ‘universeel’. Het is de roep en het verlangen naar eenheid. Maar dan met name in de kerk zelf. Om er één ‘lichaam’ van te maken, met Christus aan het ‘hoofd’. En de katholieke kerk ziet zichzelf als de kerk die dat allemaal verenigt.

‘Universum’ is eveneens hetzelfde. En het is daarom ook bijzonder paradoxaal dat het juist de mensen zijn die ‘God’ verwerpen, massaal het ‘Universum’ gaan aanbidden als ultieme, ene ‘Bron’ van alles en op precies hetzelfde punt uitkomen. Of heel atheïstisch en seculier te denken de ‘universele wetten van het universum’ te bestuderen op de ‘universiteit’. De oerknal is dan ook enkel een materialistische versie van Genesis, bedacht door een katholieke priester (Georges Lemaître), die vanuit de veelheid terugredeneerde dat alles uit één punt moet zijn gekomen.

Pythagoras had hetzelfde ‘idee’ met zijn ‘tetractys’. Het is het eeuwige ‘monisme’. Het geloof dat alles ‘één’ is en alles dus ook uit ‘één’ zou ontspringen. Het Nederlandse woord ‘heelal’ is daarom een betere omschrijving van wat het ‘universum’ in werkelijkheid is: een geheel van delen (holografisch), geen eenheid van onderdelen (hiërarchisch). Het lijkt wellicht een semantische discussie, maar deze schijnbaar kleine nuance maakt een wereld van verschil. Letterlijk en figuurlijk.

Al deze groepen, van de universele kerk en de kerk van het universum, zijn dan ook in de ban van het ‘licht’ en verfoeien het ‘duister’. Stellen het gelijk aan het ‘kwaad’. Als kleine kinderen die bang zijn voor het donker, niet houden van de nacht en de winter. Het eng vinden. Pijn willen vermijden. Daarom willen ze enkel ‘licht en liefde’, moet alles ‘positief’ zijn en ontvluchten, ontwijken en vermijden alles wat ‘negatief’ is en ‘duister’. En zoeken zij naar ‘eenheid’, om (opnieuw) opgenomen te worden in de moederschoot van de grote moeder, het universum, dat alles heeft doen geboren worden.

Ze haten ook ‘chaos’ en wensen ‘orde’, zich niet realiserend dat ‘chaos’ voor de oude Grieken de oorsprong van de kosmos was, de ‘leegte’, in het Engels ‘void’. Want dat is wat ze eigenlijk doen: de leegte vermijden. Want ze voelen zich leeg van binnen en zoeken continu iets of iemand in de buitenwereld van het ‘licht’, waarin de ‘dingen verschijnen’, om deze leegte op te vullen, nooit voldaan met het resultaat, omdat zij de leegte niet aan durven te kijken.


Nee, in plaats daarvan aanbidden ze iedere priester, of deze nu christelijk, boeddhistisch of ‘new age’ is, die de ‘waarheid van het licht’ komt verkondigen en plaatsen ze het ascetische ideaal op een voetstuk en wordt de ascese (wereldontkenning) geïdealiseerd. Scheer je kop kaal, ga op een steen zitten, sluit je af van de wereld en word ‘verlicht’.

Dan ontstaat vrede op aarde? Nee, dan heb je enkel een kleine groep priesters die parasiteren (in de bedelstand) op andermans werk en hen continu eraan herinneren dat zij onvolmaakte en zondige wezens zijn, terwijl de priesters superieur op hun steen de ware macht hebben verkregen en dit rechtvaardigen vanuit hun ‘armoede’, terwijl zij hun met goud bedekte tempels op de mooiste plekken hebben laten plaatsen en zij baden in de weelde die door anderen is geschapen, op basis van hun misleiding.

‘Verlichting’ heeft dan ook niets met het schijnende licht te maken, maar met het ‘lichter’ worden, zodat het leven minder ‘zwaar’ wordt. Het gaat over het afwerpen van ballast, van het valse ego dat je hebt aangemeten om ‘erbij te horen’. In plaats daarvan vertellen de priesters dat je hele ego moet doden, zodat je zo koud wordt als de steen waar zij op zitten. De oorspronkelijk wellicht behulpzame leer wordt door deze priesters continu verdraaid voor eigen gewin, gerechtvaardigd door hun moralistische gepredik. Want moraal ontstaat waar goed en kwaad tegenover elkaar worden geplaatst.

En als klap op de vuurpijl houdt het ‘licht’ direct verband met ‘eenheid’. Want de kleuren van de regenboog vormen tezamen het witte licht. Het is de samensmelting, de eenheid van alle kleuren, die het licht vormen. En daarom denken ze dat dit de eenheid is. Maar het ‘duister’ is niet de tegenhanger van dit licht. Nee, het duister is enkel het ontbreken van het licht. De duisternis is onze oertoestand, het ideaal is dus het duister. Je merkt het wellicht al: het is een valstrik, een intellectualistische tour-de-force om dit voor jezelf recht te blijven praten, want het barst van de tegenstellingen in deze schijnbare eenheid. Bovendien is het licht slechts een flinter van alles wat waarneembaar is, de mens kan slechts zo’n 3% waarnemen, dus het lijkt niet zo’n goed idee om dat als basis van ‘waarheid’ te nemen.


De moraal van dit verhaal is daarmee dat het denken in eenheid en idealen ten eerste niet mogelijk is, maar ten tweede dat het een ontzettend naïeve manier is om in het leven te staan. Het is niet voor niets dat idealistische mensen wordt verweten ‘onrealistisch’ te zijn. Het zijn ‘dromers’, niet met beide benen op de aarde. Het is ook niet zo vreemd, want ze zijn ontzettend druk bezig de échte wereld te ontvluchten. “Ga naar het licht”, “Laat het licht in je schijnen”, enzovoort.

En we slikken het als zoete koek. De verbinding met ‘zoet’ is dan ook een eenvoudige, want het verhaal over het ‘licht’ is dan ook om mensen ‘zoet’ te houden. Het zijn de mensen die het minste kunnen hebben, die het meest naïef en kinderlijk zijn, die ook als smaakvoorkeur ‘zoet’ hebben. Al het eten moet ‘zacht’ zijn, moeiteloos. Het moet allemaal ‘vanzelf’ gaan. ‘Leuk’ zijn. Je hoeft je enkel ‘over te geven’ aan God of het Universum en dan komt alles ‘goed’.

Maar waarom ben je nu dan hier? Dat is de eeuwige vraag waar deze mensen naar op zoek zijn. En ze gaan het antwoord hierop niet vinden zolang ze in ‘licht, liefde en eenheid’ blijven geloven en daarop blijven ‘hopen’, want alles moet altijd positief en hoopvol zijn. Want als er geen hoop is, is er niks om voor te leven. Ook ‘hoop’ is een ander woord voor hetzelfde ‘ideaal’: een wereld die er niet is en nooit zal zijn. Romantici vluchten in een verleden dat nooit was, maar deze idealisten vluchten in een utopische wereld die nooit zal zijn.


Het is dan ook niet zo verbazend dat de grootste tirannen van de twintigste eeuw hun waanbeelden baseerden op sterke ‘ideologieën’, wereldbeelden gebaseerd op deze platonische ‘ideeën’. De bolsjewieken, nationaalsocialisten, stalinisten, maoïsten, fascisten én ‘liberale’ kapitalisten probeerden allemaal hun ‘droombeeld’ van een utopische, volmaakte wereld op te leggen aan anderen. En het enige wat ze daarvoor nodig hadden was de absolute macht om hun droom te realiseren: “Eén volk, één rijk, één leider”. Want dan komt alles goed. Helaas werd het tegendeel waar.

Wat deze ‘leiders’ zich stuk voor stuk niet leken te realiseren, is dat hún wereldbeeld slechts één van de vele is, omdat onze werelden 100% individueel worden beleefd en onderling worden afgestemd, en er niet één objectief universum of buitenwereld bestaat. Er is niet één waarheid, niet één wereld. Er zijn net zoveel werelden als er creatieve geesten zijn. Hun ‘ene’ droomwereld kon dan ook nooit of te nimmer een volledig beeld verschaffen. Zij legden hun wil op aan de werkelijkheid en deden deze als vanzelf geweld aan. Het was luchtfietserij naar luchtkastelen. Pure fictie en waanbeelden.

Er is daarbij weinig onderscheid tussen een idealist als Hitler of John Lennon, hoewel zij ogenschijnlijk tegenovergesteld zijn. De felste tegenstanders van het fascisme zijn zelf de ergste fascisten. Fascisme is namelijk de samensmelting van staat en markt tot één ‘roede’, zoals Mussolini het zelf beschreef. Het is de eenwording van alles tot één lichaam. Eén eenheidsstaat. En het is precies dát waar de idealisten toe oproepen.

Want zoals John Lennon zelf besluit in zijn ‘Imagine’:

Stel jezelf eens de vraag: hoe is dit zo anders dan de fascisten die hij verfoeit? Hij wil ook gewoon de macht, hij wil ook dat jij hem volgt (‘join us’). Hij denkt alleen dat hij het beter kan, vanuit zijn superieure positie als ‘verlicht’ wezen ten opzichte van die ‘lagere’ fascisten. De realiteit is echter dat de mensen die het hardste streven naar het licht de diepste dalen kennen en continu tegen depressie aanschuren, dit gold zeker voor Lennon. ‘Depressie’ betekent namelijk ‘ontspanning’, een logische weerslag van een levenshouding die wordt gekenmerkt door continue ‘spanning’, veroorzaakt door het licht dat zij nastreven om de leegte te vullen die zij koste wat kost vermijden.

Zij zijn het zélf die constant het duister manifesteren, onbewust. Want je schept dat wat je aandacht geeft. En als je enkel licht wil ‘manifesteren’ ben je niet veel meer dan een klein kind dat het ‘s nachts het lampje aan wil houden, omdat je bang bent voor het onbekende, de monsters in de kast, zoals de mensen vroeger bang waren voor de monsters aan de rand van de aarde. En wat krijg je dan? Precies dat wat je vreest.

Als je dat niet onder ogen durft te komen schep je zélf de dualiteit die je vreest. Je schept een volmaakte, ideale wereld en tegelijk een onvolmaakte, zondige wereld. Eventueel zelfs nog een wereld dááronder, een hel. En je scheidt die steeds meer van elkaar. Het ideaal wordt vervolgens een idee-fixe: een vast, absoluut iets, iets wat is geïdealiseerd, maar nooit zal worden gerealiseerd. Dat is daarom ook de kern van het probleem van elke vorm van idealisme en ideologie: het is totaal onrealistisch.


Want het is ‘mono’, wat niet ‘één’ betekent, maar nog erger: ‘slechts één’. Daarbuiten kan niets bestaan. Het is dan ook een jaloerse God en Universum waar we over spreken, die anderen het licht niet in de ogen gunnen. De zon is de enige ster in de hemel. De rest van de sterren mag niet langer aanbeden worden, dat is de kern van ‘monotheïsme’. Er is slechts één God. Eén universum. Eén licht. Wit licht, de eenheid van alle kleuren.

En mocht iemand denken dat de auteur hetzelfde doet met ‘monocratie’ en ‘cocratie’, die moet het nog iets dieper laten bezinken, want het is gewoon een dualiteit die wordt beschreven, waarbij het doel is om te laten zien dat ze er allebei mogen zijn. Echter, monocratische machtsstructuren proberen cocratische uit te bannen, terwijl cocratische andersom prima begrijpen dat monocratie soms nodig en handig kan zijn. Bijvoorbeeld in tijden van crisis, want dan kan het tijdelijk handig zijn om de lijntjes kort en helder te hebben, zodat er snel en daadkrachtig knopen kunnen worden doorgehakt.

Maar ga niet denken dat mono de oplossing is om onszelf als mensheid duurzaam te organiseren, want daarmee zal er continu worden gestreefd naar de onvermijdelijke ‘eenwording’ en ‘eenheid’ van alles en iedereen tot één eenvormige, eenkennige en eenzijdige ‘massa’, waar het individu totaal in verloren raakt en alles en iedereen hetzelfde is, zorgvuldig onder de duim gehouden door de ‘avant garde’, de leidende voorhoede, die toch nét iets meer ‘gelijk’ blijkt te zijn dan de massa die zij behoren te ‘hoeden’. De moderne priesters werken niet meer voor de kerk, maar voor de staat en de markt. Als ‘leiders’ die de eenheid moeten bewaken, als hoeders en herders die het volk voeden en beschermen tegen het kwaad en het ‘duister’.

Als we niet langer gevangen willen zijn in deze dualiteit, moeten we niet streven naar het opheffen ervan om alles weer één te willen maken. Dat is een verkapt verlangen om weer terug te gaan naar een soort geïdealiseerde oertoestand in de baarmoeder. Nee, dan moeten we juist de dualiteit omarmen, de kracht ervan inzien. Inzien dat de dualiteit ons beperkingen oplegt en dat deze ons niet ‘gevangen’ houden, maar dat het precies deze beperkingen zijn die ons tot meesterschap kunnen drijven.


Er is namelijk een ándere manier om hiermee om te gaan, een alternatief voor het ‘idealisme’. En die stemt meer overeen met Leibniz, de beroemde Duitse filosoof, de grondlegger van het ‘optimisme’. Het vervelende is dat dit woord juist een ‘idealistische’ betekenis heeft gekregen, in de zin van een soort chronische positiviteit, waar juist de idealistische lichtzoekers naar verlangen. Terwijl het van oorsprong heel iets anders betekende.

Optimisme betekent dat de wereld waarin we nu leven de beste van alle mogelijke werelden is. Anders was het wel anders geweest. Deze wereld is daarom het ‘huidig optimum’ en is dus ‘optimaal’ en niet ‘ideaal’ of ‘perfect’. Dit ontslaat ons echter niet van de mogelijkheid om te streven naar een ‘volgend optimum’, om het beter te maken. Dat streven heet ‘optimisme’. Het wonderlijke is dat ‘pessimisme’, wat als tegenhanger wordt voorgesteld, juist een vorm van ‘idealisme’ is, waarbij het huidige optimum als slechtste (pessimus) van alle mogelijke werelden wordt gezien.

Hierbij is het belangrijk dat het uitgangspunt van opttimisme dus niet het ideaal is, maar het huidige optimum. Idealisme is een streven van A naar B, waarbij B een heel andere wereld is. Terwijl optimisme een streven is van A naar A+, om vanuit het hier en nu te bouwen aan een betere wereld. Zonder luchtkastelen en luchtfietserij. Zonder terug te hoeven redeneren vanuit de ‘droom’ naar de ‘huidige situatie’, die dan ook als vanzelf als ‘probleem’ wordt gezien, omdat deze als vanzelf onvolmaakt is.

Als we op die manier gaan redeneren, hoeven we niet meer als bange kindjes in het donker te hopen dat het licht wordt aangedaan, maar kunnen we als volwassen mensen gaan werken aan een werkelijk betere wereld die is gebaseerd op de realiteit, zonder dat we naar eenheid hoeven te streven, maar de verscheidenheid kunnen vieren in al haar kleuren. En dan zou die ‘vrede op aarde’ zomaar mogelijk kunnen zijn. Als we volwassen wíllen worden, tenminste.