Leiderverheerlijking
Of een pleidooi voor meesterschap
Dit artikel is verschenen in vakblad M&O (Management en Organisatie) van Boom uitgevers en is hier te lezen en downloaden.
Leiderschap, leiderschap, leiderschap. Het grote toverwoord van onze moderne tijd. Er is geen probleem te groot, of leiderschap is de oplossing. Maar is dat wel terecht? En was dat altijd al zo? En waar komt deze leiderbehoefte eigenlijk vandaan? Is het niet een vorm van magisch denken, waardoor we andere ‘oplossingen’ wellicht over het hoofd zien? Dat is het onderwerp van dit betoog.
Uit mijn eigen ervaring in organisaties en gemeenschappen weet ik dat mensen heel goed in staat zijn tot zelforganisatie en zelfbestuur. En ik heb ontdekt dat er in de geschiedenis talloze voorbeelden bestaan van gemeenschappen die dit deden zonder externe autoriteiten of vrijgestelde leiders.
We staan nu mogelijk weer voor zo’n periode van zelfbestuur, daar we de bestaande machtsstructuren zien afbrokkelen waar we bijstaan. Dus laten we even proberen buiten de gebaande paden te treden, zodat we de onnatuurlijke balans die is ontstaan, doorgeschoten naar een eenstemmige, eenzijdige, eenvormige en eenkennige ‘leiderverheerlijking’ in de literatuur en media, een beetje recht kunnen zetten.
Want de keizer heeft geen ‘kleren’ aan, maar… mensen!
Hoe het allemaal begon
Al zo’n 15 jaar help ik organisaties en gemeenschappen om zichzelf te organiseren en ik verwonderde me al vrij snel over het feit dat groepen aan het einde van de sessie steevast aan mij de vraag stelden: “En nu?” Terwijl het nu toch echt aan deze mensen zélf was om er iets van te maken. Ik realiseerde me dat ik, als (bege)leider, zelf het obstakel vormde, daar ik een machtspositie had die het eigenaarschap bij de groep teniet deed en aangeleerde hulpeloosheid veroorzaakte.
Dit bracht mij ertoe om te experimenteren met werkvormen om mijzelf overbodig te maken zodat er wél eigenaarschap kon ontstaan. En ik zag toen dat mensen wel degelijk in staat waren om zichzelf op eigen kracht te organiseren, zonder dat er een externe autoriteit, zoals een leider, voor nodig was om dit in goede banen te leiden en er als vanzelf mensen uit hun midden opstonden om het voortouw te nemen in de opvolging.
Dit namen mensen echter pas van mij aan als zij het zelf hadden meegemaakt. Om aan te tonen dat ik hier niet degene ben die gek is, ben ik mij gaan verdiepen in onze geschiedenis om mijn aannames te toetsen en onderbouwen. En zo kwam ik erachter dat onze gangbare manier van besturen op basis van leiderschap niet de standaard, maar de afwijking is.
Het heersende leiderschapsverhaal
We beginnen in het hier en nu, in de huidige tijdsgeest. Want we worden werkelijk doodgegooid met crises. Als je niet beter zou weten, staat de hele wereld in brand en moordt iedereen elkaar uit. Media, wetenschap én politiek vertellen dat we de wereld in steeds sneller tempo verandert en we ons op het randje van ‘chaos’ (wat letterlijk enkel “leegte” betekent) bevinden met grootse, apocalyptische visioenen van het einde van de wereld dan wel de mensheid. Er staat wat op het spel.
Als we meegaan in dit verhaal, moet er logischerwijs nú gehandeld worden. Liefst gisteren al. Maar in ieder geval nu het nog kan. Richting, visie en daadkracht hebben we daarom nodig. Juist, leiderschap! Of het nu sterk leiderschap is, nieuw leiderschap, verbindend leiderschap of dienend. Doet er niet zoveel toe welk bijvoeglijk naamwoord je ervoor plakt, zolang het maar leiderschap is. Want er moeten knopen worden doorgehakt en we móeten voorwaarts met de vloot in de vaart der volkeren.
Dergelijke beeldspraak is tekenend, daar meestal gebruik wordt gemaakt van de ‘voertuigmetafoor’. De gemeenschap of de organisatie wordt dan verbeeld als een gezelschap in een auto, een schip of vloot. En dat voertuig gaat op reis naar een nog onbekende, nieuwe wereld. Het beloofde land, waar het gras groen en heerlijk (over dat woord later meer) is.
Maar om dat voertuig met succes en zonder kleerscheuren dáár te krijgen is er richting nodig. Vertaald in Latijns-Nederlands: directie. En dan moet er toch ook wel gestuurd worden: bestuur. En er kan er maar één aan dat stuur staan of erachter zitten, maar één de baas zijn: de bestuurder. Een voertuig zonder bestuurder staat stil, dus leiderschap is onontbeerlijk. De rest van het reisgezelschap bestaat als gevolg daarvan enkel uit afhankelijke, passieve passagiers. Zij reizen mee met de leider in ‘de gewenste richting’ en zijn ‘stuurloos’ zonder hun bestuurder.
De rode draad in dit verhaal is: 1) We bevinden ons nu ergens, dit noemen we ‘A’, 2) We willen of moeten met z’n allen (schijnbaar) ergens anders naartoe, waar alles beter is, deze bestemming noemen we ‘B’, 3) We hebben een plan en een route nodig om daar te komen, dit noemen we ‘van A naar B’, 4) En om daadwerkelijk ‘van A naar B’ te komen met zo’n voertuig, is de bestuurder de eerste en enige die het voortuig ‘in beweging’ kan brengen.
De leider als reddende held
Maar nu komt het vervelende nieuws. Geen enkele organisatie of gemeenschap gaat ooit daadwerkelijk van A naar B, tenminste niet meer sinds de ontdekkingsreizen uit de koloniale tijd. En naast het feit dat we daar tegenwoordig een wat ongemakkelijke nasmaak bij hebben, is het op zichzelf al een bijzondere beeldspraak. Stel je maar eens voor dat je met jouw afdeling of wijk daadwerkelijk van punt A naar punt B zou gaan, dat zou een volksverhuizing betekenen van Bijbelse proporties, een ware exodus á la Mozes.
Over Mozes gesproken, dat is waar je de leiderschapsnarratief uiteindelijk naar zou kunnen herleiden. In onze Joods-Christelijke maatschappij is dit nog altijd één van de stichtende verhalen. Het verhaalt van Mozes die het volk van de Israëlieten bevrijdt uit de handen van de tirannieke slavendrijver, de farao. Mozes leidt, haast eigenhandig, het volk naar het beloofde land van melk en honing, waarbij hij op de berg Sinaï de goddelijke openbaring ontvangt om de arme mensen aan de hand van de Wet (met hoofdletter) te bevrijden van hun zonden, gesymboliseerd in het gouden kalf.
Het is niet mijn bedoeling om dit verhaal tekort te doen, maar om te laten zien dat dit een blauwdruk is voor het verhaal van de heroïsche leider. En dat dit een nogal eenvormige en eenzijdige beperking is van de werkelijkheid, die zijn kracht vooral vindt in de eindeloze herhaling ervan, maar in feite niet echt strookt met de werkelijkheid. En dan moet je bedenken dat dit volk tenminste nog daadwerkelijk is verhuisd van A naar B.
De leider speelt in de heersende narratief het archetype van de held. En heldendom is iets wat wij in onze tijd vereren, verlangen en nastreven. In de literatuur en filmindustrie is de held (of protagonist) bijna zonder uitzondering de hoofdpersoon, mede door Joseph Campbells ‘Hero’s Journey’, die een belangrijke inspiratiebron is voor de tegenwoordig eindeloze stroom van eenvormige (super)heldenfilms.
En in onze eeuwige oorlogsobsessie, moderne sportobsessie en de politieke ‘arena’ zien we hetzelfde patroon. Er worden schijnbaar hele gevechten en oorlogen gevoerd door voor- en tegenstanders, waarbij het publiek steeds wordt verleid om een kamp te kiezen in deze woedende strijd van goed en kwaad, leven en dood, winnaars en verliezers. Waarbij de leider, of dit nu een president, CEO, lijsttrekker of trainer/coach is, de grote roerganger van mythische proporties is waar alles om draait en iedereen vol verwachting naar kijkt om alles in beweging te zetten. Het grenst aan magie om iets of iemand dergelijke kwaliteiten toe te dichten, met een heuse heldenstatus en leiderscultus als gevolg.
De geboorte van de beroepsleider
Waar komt dit idee van de heroïsche leider vandaan? Welk mens- en wereldbeeld zit hierachter? Hiervoor moeten we terug naar de grote denkers uit de oudheid, de verlichting en de moderne tijd, waar al die tijd al een hardnekkig verhaal de ronde doet. Het verhaal dat de mens niet in staat is zichzelf te leiden of organiseren en dus (be)sturing van boven nodig heeft.
Hobbes beschreef bijvoorbeeld in zijn Leviathan (1651). “In onze natuurtoestand (…) is het menselijk bestaan (…) eenzaam, armoedig, afstotelijk, beestachtig en kort.” Niet bepaald een positief mensbeeld over vertrouwen, eigenaarschap, participatie en zelfsturing, termen die leiders van nu graag bezigen. En Rousseau beschrijft in 1762 waarom er een Sociaal Contract nodig zou zijn: “Deze overgang van de natuurtoestand naar de burgerlijke toestand (…) vervangt in zijn gedrag instinct door rechtvaardigheid (…) dat hem van een stom en bekrompen dier maakte tot een denkend wezen en een mens.” Tot slot het Plakkaat van verlatinghe, uit 1581 en in 2018 uitgeroepen tot ‘Het pronkstuk van Nederland’, dat opent met: “Het is aan ieder bekend dat een vorst, als dienaar van God, geacht wordt zijn onderdanen te beschermen tegen alle onrecht, overlast en geweld, zoals een herder zijn schapen beschermt.”
Veel van deze teksten zijn eeuwenoud, maar toch is dit verhaal door de tijd niet veel gewijzigd. Ook tegenwoordig heten wij officieel “EU onderdanen”. Wat cynisch vertaald komt hieruit een verhaal naar voren van arme, willoze schaapjes die geherderd moeten worden om hen te behoeden voor hun wilde, zondige en onbeschaafde natuur. Het ‘gewone’ (werk)volk wordt gereduceerd tot ‘inferieur’ of ‘ondergeschikt’, als vee, die door beschaafde mensen getemd en ‘beschaafd’ moeten worden om te voorkomen dat zij elkaar bij het minste of geringste de koppen inslaan.
Dit beschavingsoffensief vraagt daarom om leiderschap van een superieure voorhoede van ingewijde intellectuelen, een Avant Garde. Deze narratief is de voedingsbodem geweest voor heersers om te rechtvaardigen dat zij als enige het recht hadden om te regeren, omdat zij als superieuren, uitverkorenen of ‘bovengeschikten’ nu eenmaal waren geboren om het volk te leiden.
De betekenis hiervan is mooi zichtbaar gemaakt in de beroemde kaftillustratie van Leviathan, waar een vorst op staat wiens lichaam niet is bedekt door kleding, maar volledig is opgebouwd uit personen (die hij juridisch expliciet onderscheidt van mensen), met uitzondering van het gekroonde hoofd. Dit is vergelijkbaar met de Cartesiaanse scheiding tussen lichaam en geest, tussen doen en denken, tussen handen en hoofd. De dubbele betekenis van “hoofd” is tekenend, omdat het letterlijk boven het lichaam (van Latijns “corpus”, de wortel van “corporatie”) staat en nu nog terug komt in bijvoorbeeld de term “afdelingshoofd” of “eenhoofdige” directie.
Maar waarin onderscheidt de leider zich nu eigenlijk precies van anderen, zoals medewerkers, burgers of volgers? Dat is het feit dat zo iemand volledig is vrijgespeeld om alle tijd te spenderen aan het leiden van de mensen die het eigenlijke werk verrichten, de medewerkers of burgers. Het (werk)volk, het lichaam, de handen. De leider staat daar als ‘hoofd’ dus letterlijk buiten, boven en los van, waarmee een scherp verticaal onderscheid ontstaat tussen ‘boven’ en ‘beneden’.
Rousseau dacht daarbij oprecht dat het hoofd, “onmogelijk een belang kan hebben of met het hunne (het Volksbelang) in strijd kan zijn.” Dat is toch wel wat naïef, iedereen die in een organisatie heeft gewerkt zal kunnen bevestigen dat een dergelijk ‘hoofd’, of dat nu een externe autoriteit, bestuur of de voltallige top met staf is, een totaal eigen wil kan ontwikkelen, vaak zelfs onafhankelijk van het bestaansrecht van een overheid of organisatie.
Dat iemand een dergelijke toppositie mag bekleden of zetel mag bezitten is iets wat wij nu behoorlijk vanzelfsprekend vinden, maar lange tijd en op vele plekken in de wereld heerste er van oudsher een groot en gezond wantrouwen richting dergelijke heersende klassen. De volledig vrijgespeelde leider is dan ook niet ‘van hier’, maar is een Romeins-Griekse uitvinding, terug te herleiden tot de aristocraten, volgens Plato de ideale regering van ‘wijzen’ of ‘filosoof-koning’, die voor hun noeste denkwerk moesten worden vrijgesteld van arbeid en daarmee het pluche verdienden. En die zetels waren per definitie beperkt in aantal, exclusief, wat mijns inziens de oorsprong is van de huidige inclusiebeweging, die zich daar tegen verzet.
Het zou daarom niet misstaan om de vrijgespeelde leider een beroepsleider te noemen.
Het eeuwenoude piramidespel
Wat deze beroepsleiders in de moderne tijd met elkaar deden zouden we tegenwoordig kunnen typeren als piramidespellen, waarbij een kunstmatige schaarste bestaat richting de top van de machtsstructuur, waar alle welvaart en macht concentreert.
Dergelijke situaties ontstaan echter niet van nature, maar vaak naar aanleiding van een kunstmatige machtsgreep of revolutie. Als er een vorst binnenviel die claimde dat hij vanaf nu de baas was, zette hij overal zijn poppetjes neer om zijn belangen te dienen. Denk aan Filips II en de hertog van Alva en je hebt een beeld. Zo werd de natuurlijke toestand omgedraaid: van het natuurlijke, lokale zelfbestuur van onderaf naar een centraal bestuur van bovenaf. Karel de Grote had bijvoorbeeld ook slim bedacht om het ‘ding’ (de volksvergadering, waarover later meer) te verbieden, zodat mensen niet meer op eigen houtje besluiten mochten nemen of recht mochten spreken. Alle besluiten moesten vanaf nu via de ene, grote baas en anders zwaaide er wat.
De voornaamste manier om een dergelijk rijk of imperium te bouwen is door het ongewenste gedrag af te straffen onder dreiging van een vorm van geweld. Het definiërende aspect van elke (post)moderne staat is daarom ook het monopolie op georganiseerd geweld. Gedurende de afgelopen eeuwen kwamen de heersende klassen er echter achter dat je niet duurzaam kunt regeren met fysiek geweld alleen. Waar dit voorheen werd gepleegd met het zwaard, gebeurt dit tegenwoordig met de pen. Met wetgeving, beleid, geld, schulden, rechtszaken, nudging, gedragsverandering, contracten, protocollen, bureaucratie en dit alles wordt handig ondersteund door digitale technologie, waarbij mensen het gevoel krijgen dat zij zelf achter het stuur zitten.
Waarom zouden mensen anders hun verworven rechten en vrijheden (van oudsher waren dit fysieke gebieden, net als heerlijkheden) uit vrije wil opgeven om als radertje opgenomen te worden in een collectief, zoals Rousseau en Hobbes het graag zagen? Hobbes concludeert: “Er is maar één manier waarop een dergelijke gemeenschappelijke macht kan worden opgericht, (…) wanneer allen hun macht en hun kracht op één man overdragen, of op één vergadering, die de wil van allen afzonderlijk bij meerderheid van stemmen tot één wil kan terugbrengen. (…) Dit is de geboorte van de grote LEVIATHAN, of liever de sterfelijke God, aan wie wij onder de onsterfelijke God onze vrede en veiligheid danken.”
Hier zegt Hobbes iets wezenlijks, want de verticale scheiding van machten is terug te herleiden tot godsdienstige tijden, waarin de Heer als alziend en almachtig werd gezien. Deze grote denkers van de ‘verlichting’ zouden de macht het liefst aan de Heer hemzelve geven, maar Zijn vertegenwoordiger op aarde, de sterfelijke God, is een goede tweede. Een heer die ons mag beheersen en overheersen en zelf heerlijk mag genieten van alle heerlijkheden die dit met zich meebrengt.
Dergelijke machtsconcentratie kan echter nooit onbeperkt door blijven groeien. Er zijn nu eenmaal grenzen aan de groei en er komt steeds weer een moment, zo leert de geschiedenis ons, dat elk imperialistisch kaartenhuis in elkaar stort. Meestal omdat de afstand tussen de ‘top’ en de ‘vloer’ te groot wordt en de heersende klasse alle contact met de werkelijkheid verliest en vooral voor het eigenbelang opkomt. De vijand komt dan niet meer van buiten, maar van binnen. Het volk pikt de privileges van de heersers niet meer, de voorrechten die letterlijk vóór de rechten van anderen komen.
Sluit uit, verdeel, verenig en heers!
Het basiskenmerk van zo’n piramidespel, dat al eeuwen, zelfs millennia wordt gespeeld is centralisatie van macht. En het belangrijkste middel om dat te bewerkstelligen is één allesomvattende doctrine of ideologie, meestal gevat in een woord dat eindigt op “isme”.
Omdat mensen zo’n totaalverhaal niet zomaar accepteren wordt allereerst verdeeldheid gezaaid door een groots probleem, een crisis te verkondigen, die niet decentraal door de mensen zelf is op te lossen. Vervolgens wordt iets of iemand tot vijand gebombardeerd, waarbij mensen via propaganda worden verenigd om gezamenlijk te vechten tegen deze vijand door deze uit te sluiten (exclusie) en weg te zetten als tweederangsburgers. Mensen die daar tegenin gaan worden gecensureerd en weggezet in het kamp van de vijand. Tot slot wordt het volk een gecoördineerde en centraal georganiseerde ‘oplossing’ geboden, zodat de nieuw gecentraliseerde macht de wereld of de mensheid kan ‘redden van het kwaad’. Wederom een waar heldenepos waar Hollywood een puntje aan kan zuigen.
Want wat is nu het bepalende kenmerk om een piramidespel te herkennen? Door niet zozeer te kijken naar de crisis of het probleem zelf, maar naar de oplossing die wordt verkocht. Is dat er één van decentralisatie, waarbij de macht lager wordt gelegd bij de mensen zelf, of centralisatie, waarbij de macht wordt geconcentreerd bij een kleine groep?
Zowel de leiders als de volgers realiseren zich echter van tevoren niet voldoende dat hoe hoger zij klimmen de mate van beïnvloeding steeds kleiner en stroperiger wordt en zij meer en meer één worden met de status quo. Om toch de schijn van daadkracht en verandering te wekken, moeten zij terugvallen op beeldvorming als belangrijkste strategie. Waarmee een dagtaak ontstaat voor allerlei stafleden om met propaganda en censuur te rechtvaardigen dat zij, de leiders én hun staf, vrijstelling van arbeid verdienen, maar ook dat hun werk (of bullshit job) betekenis heeft. Deze neiging om in te grijpen in andermans zaken om de eigen positie te rechtvaardigen en bestendigen noem ik ook wel interventiedrang, iets waar leidende wereldmachten een handje van neigen te hebben.
Zo wordt het probleem (‘chaos’ door stuurloosheid) geschapen om de oplossing (‘orde’ door centrale sturing) verkocht te krijgen. En als de crisis maar ver genoeg wordt opgeblazen en eindeloos herhaald, zullen mensen hun zeggenschap gewillig overdragen aan het leiderschap, omdat een crisis van een dergelijke omvang enkel op het allerhoogste niveau ‘daadkrachtig’ kan worden ‘aangepakt’. Of de crisis nu werkelijk bestaat is dan niet eens meer van belang. In de hoofden van de mensen ís het werkelijkheid geworden. En zo wordt de noodzaak en instemming (consent) voor centralisatie, concentratie en accumulatie van macht gefabriceerd en wordt de zeggenschap steeds hoger gelegd tot een enorm kaartenhuis dat praktisch onbestuurbaar wordt en de top op steeds grotere afstand komt te staan.
De evolutie van het piramidespel
De beroepsleiders en alle ‘agenten’ (staf, adviseurs) die daaromheen cirkelen, discussiëren eindeloos over hoe zij dit spelletje nog beter kunnen spelen, wellicht iets sociaal veiliger en inclusiever, maar de fundamenten ervan, zoals exclusiviteit en kunstmatige scheiding van machten worden toch niet echt ter discussie gesteld. Hoewel we trots zijn op de afschaffing van de slavernij, wordt de achterliggende piramidestructuur ongemoeid gelaten. Sterker nog, deze piramide is enkel hoger geworden en ik durf te beweren dat wij leven in een toestand van ‘vrije slavernij’, waarin wij in deze tijd de vrijheid hebben verworven om te kiezen wie ons mag overheersen, zowel in het werk als in de maatschappij.
Want ook in de huidige tijd zijn deze piramidespellen met beroepsleiders nog alomtegenwoordig, zoals in onze postmoderne managementmaatschappij. Zo worden nog altijd piramides gebouwd en eigenlijk altijd van de deksteen naar beneden. Zoals je begrijpt kán dit niet eens, het druist in tegen alle natuurwetten, volgens welke je enkel vanaf de aarde iets kan opbouwen.
Dit idee van steeds grootschaliger organisatie in steeds meer verticale lagen heeft de basis gevormd voor onze huidige massamaatschappij, waarin big business en big government samen de dienst uitmaken en de postmoderne equivalent van Leviathan belichamen. De wet van de afnemende meeropbrengst toont zich dan ook steeds vaker in het structurele falen door chronische en terminale overorganisatie in veel te veel verticale lagen met centrale sturing waar van alles wordt verzonnen waarmee de mensen in de samenleving of op de werkvloer vooral van het samen leven en werken worden afgehouden.
Wat daar nog bij komt is dat vele van deze enorme organisaties, met talloze bureaucratische leemlagen, zwijgrangen en glazen plafonds, eigendom zijn van ‘vreemden’, buitenstaanders met andere belangen, zoals aandeelhouders, investeringsfondsen en durfkapitalisten die deze organisaties overnemen om de vruchten te plukken van andermans arbeid en hun identiteit verbergen achter hun eigen structuren van nog meer rechtspersonen mét beperkte aansprakelijkheid. Om tot slot met het verworven kapitaal te speculeren om het te doen groeien zonder waardevermeerdering. Met het krimpende aantal megamoederbedrijven collectiviseert de arbeid, maar individualiseert het eigendom in steeds minder handen, wat ook wel als een legale vorm van parasitering en slavernij wordt geduid.
En ook bij bedrijfsovernames speelt zich hetzelfde imperialistische spel af als bij staatsgrepen. Als er bijvoorbeeld een bedrijfsovername plaatsvindt, plaatst de overnemende partij een batterij ingewijde beroepsleiders op strategische plekken om de boel te managen namens de nieuwe eigenaars waarmee een kunstmatige, nieuwe orde wordt geschapen door verandermanagers en communicatieadviseurs om de mensen in het gareel te houden die moedig weerstand bieden tegen de overheersing.
Praktisch elke organisatie is sinds Napoleon een publiekrechtelijke dan wel privaatrechtelijke rechtspersoon geworden, zoals een (politieke) vereniging, stichting of naamloze vennootschap. Zo’n rechtspersoon is bovendien potentieel onsterfelijk, heeft juridisch beperkte aansprakelijkheid en krijgt een eigen wil, identiteit en persoonlijkheid. En deze organisaties worden dan ook als personen aangesproken. “De overheid faalt…”, “De partij heeft besloten…” of “Apple heeft aangekondigd…” Dit zijn tot persoon gemaakte (verpersonificeerde) objecten, waarvan de mensen als personen hun subjecten of onderdanenzijn geworden, inclusief hun (zichtbare) leiders. Onze scheppingen beheersen óns, de wereld op z’n kop. Zo is de macht verschoven van de moderne sterfelijke God van Hobbes naar onze postmoderne, onsterfelijke goden. Associaties met het monster van Frankenstein zouden niet uit de lucht gegrepen zijn.
Twee mensbeelden en bestuursvormen
De aartsvader van de bestaande staatsvormen is nog altijd Plato, hoe modern we ook denken te denken. De oude Griekse filosofen zijn en blijven de grootste inspiratiebronnen voor de heersende klassen en het gymnasium is nog altijd het hoogst aangeschreven onderwijs.
In Politeia (De Staat) schetst Plato vijf verschillende maatschappelijke constituties in zijn volgorde van goed naar slecht: Zijn ideale aristocratie, waarin de filosoof-koning aan de macht is, de timocratie, waarin een monarch of vorst aan de macht is, de oligarchie, waarin de rijke kapitalisten aan de macht zijn, de democratie, waarin de meerderheid van het volk aan de macht is en tot slot de dictatuur, waarin één man alleenheerschappij heeft.
Het lijkt alsof Plato hier alle mogelijke vormen beschrijft, maar dat is niet zo. Alle vormen die hij beschrijft hebben één gemene deler: er is een heersende klasse die losstaat van de mensen die geregeerd worden. Plato beschrijft enkel de verschillende soorten heersende klassen. Maar hoe dan ook moet er volgens hem een heersende klasse zijn, waarbij uiteindelijk één lichaam (of dit nu een man of een vergadering is) beslist. En wie beslist heeft de macht. Zelfs bij een democratie is dit het geval, waarin, zoals ook Hobbes beschrijft, de meerderheid van stemmen wordt gereduceerd tot één stem: voor of tegen.
Deze focus op eenheid, eenstemmigheid, eenvormigheid, eenzijdigheid, eensgezindheid, eendracht én eenvoud noem ik monocratie, waarin alle macht is geconcentreerd en gecentraliseerd bij de facto één entiteit die met één stem spreekt en dicteert wat er moet gebeuren en zo de regels van “Het Spel” bepaalt, met een verticale scheiding van machten als gevolg.
En tijdens mijn zoektocht besefte ik me dat er één wezenlijke bestuursvorm mist in het rijtje. En dat is een vorm van zelfbestuur, zonder een heersende klasse van vrijgestelde beroepsleiders. Deze is niet gebaseerd op ‘één’, maar is veelstemmig, veelvormig, veelzijdig en veelvoudig.
Dat dit een blinde vlek is, zelfs (of júíst) voor Plato, is mij helder geworden uit mijn eigen praktijk. Ik verkondig al 15 jaar in wezen hetzelfde: dat mensen prima zelf in staat zijn om een goed gesprek te begeleiden. Beroepsleiders en hun agenten geloven echter pas dat groepen een goed gesprek kunnen voeren zonder begeleiding als zij het ook daadwerkelijk hebben meegemaakt en zij zijn weerhouden van hun interventiedrang op het proces. Tot die tijd hebben zij het gevoel dat een gesprek altijd begeleiding behoeft. En hoe ‘lager’ het niveau van de mensen is hoe méér begeleiding zij desgevraagd nodig zouden hebben.
Ik begon in te zien dat er een bepaald mensbeeld achter verscholen lag, wat teruggaat naar Douglas McGregor en zijn befaamde, vaak platgeslagen theorie X en Y, waarbij Theorie X er vanuit gaat dat de mens lui is en zoveel mogelijk probeert om werk te vermijden en Theorie Y dat mensen gemotiveerd zijn, van nature graag werken, zichzelf onder controle kunnen houden en creatief zijn. Als je het wat meer Bijbels wil houden: zijn mensen van nature meer geneigd tot zonde en het kwade of tot deugd en het goede?
Net als McGregor ben ik zelf ook tot de conclusie gekomen dat X en Y allebei nodig zijn, maar daarbovenop maakt de volgorde het verschil. En dan merk je dat we in woorden Y wel voorop stellen, maar in daden X, omdat we geneigd zijn te denken dat het werk alleen gedaan wordt als er één iemand de baas is in de vorm van een leider of begeleider die direct sturing geeft, regels en kaders opstelt en dit afkondigt onder dreiging van een vorm van geweld, zoals straf. Laten we dat het kunstmatige ‘Mensbeeld XY’ noemen dat zijn uitwerking vindt in de bestuursvorm monocratie, die van bovenaf en buitenaf werkt in verticale lagen.
En dat mensbeeld klopt als je gelooft dat mensen niet in staat zijn zichzelf te organiseren óf als je iets gedaan wil krijgen van mensen waar zij zelf niet uit vrije wil voor zouden kiezen, zoals slavernij of moderne loonarbeid. Want als je de vruchten van andermans arbeid wil plukken, móet je mensen van je afhankelijk maken en móet je X wel voorop stellen. Dan is beïnvloeding, sturing en dwang van buiten en boven door een externe autoriteit, dus leiderschap, áltijd noodzakelijk. En als je heel slim bent, gebruik je Theorie Y om mensen voor je te winnen door hen het gevoel te geven dat zij het uiteindelijk zelf voor het zeggen hebben.
Als je daarentegen Y voorop stelt, ga je er vanuit dat mensen zichzelf prima kunnen organiseren, van onderaf en van binnenuit. Als mensen kunnen doen wat zij van nature als het juiste zien en zij hier zelf over kunnen beslissen en beschikken is X enkel als achtervang nodig, voor als het mis gaat of er rotte appels in het mandje blijken te zitten. En zelfs dat kunnen deze mensen dan vaak zelf oplossen. Laten we dat het natuurlijke ‘Mensbeeld YX’ noemen dat zijn uitwerking vindt in de bestuursvorm die ik de cocratie noem, waarin jij en ik onszelf mét elkaar besturen van binnenuit en via een getrapte afvaardiging van ‘onderaf’, maar in horizontale verhouding.
Leiders bestaan bij de gratie van volgers
Maar hoe kan het toch dat we dit allemaal toestaan? Als het werkelijk zo erg zou zijn, zouden we er toch wel iets aan doen? Dan zouden we toch in opstand komen?
En zo komen we bij de psychologische dynamiek tussen leiders en volgers. Want als we het over leiderschap hebben, moeten we het vanzelfsprekend ook hebben over volgerschap. Als er één leiding geeft, moeten er ook zijn die leiding ontvangen. Als er één machtig is, moeten er ook onmachtigen zijn. De één bestaat bij de gratie van de ander. Zij zijn onderling afhankelijk. De leider móet onderdanen of ondergeschikten hebben om een bepaalde machtspositie te verwerven en behouden.
Leider en volger bevinden zich in een archetypische ouder-kindrelatie, zo stelt Rousseau ook. Maar ik zou het liever een stiefouder-stiefkind relatie noemen. De stiefouder (de leider) wil graag een stiefkind (de volger) om voor te zorgen, die op zijn beurt voor hém zorgt. En andersom heeft het stiefkind (de volger), althans voorlopig, de stiefouder (de leider) nodig om in zijn onderhoud te voorzien. Deze verticale afhankelijkheidsrelatie vormt de basis, maar we weten allemaal welke rol een stiefouder heeft in sprookjes. Het is een wolf in schaapskleren, die tussen de schapen loopt.
Nu zul je wellicht denken: “Maar de mensen die jij volgers noemt zijn toch volwassen mensen, die zijn toch geen kind meer?” En dat klopt in biologische leeftijd wel, maar op de keper beschouwd zijn veel mensen als het er op aankomt in hun behoeften volledig afhankelijk van anderen of van ‘het systeem’. En zien zij zich genoodzaakt zich te gedragen als de eerder genoemde schapen die daarom actief vragen om een herder. Zij zien méér leiderschap standaard als de oplossing voor alle problemen, zolang zij zichzelf maar niet hoeven te leiden.
Het gevolg hiervan is dat er enorme massa’s mensen zijn die enkel nog orders hoeven op te volgen, terwijl er nog maar één eindverantwoordelijk is in de top, de leider, die echter op enorme afstand staat. De houding van dergelijke opvolgers vormde voor Hannah Arendt de basis voor het totalitarisme en de banaliteit van het kwaad. Het kwaad manifesteert zich als de individuele verantwoordelijkheid verloren gaat en mensen zich laten terugdringen tot radertjes in een machine. Dit verschijnsel noemt Peter Senge ook wel “Shifting the burden”, waarbij de last wordt verlegd naar elders of hoger. Of het zonnebloemensyndroom, waarbij iedereen continu de zon volgt op zoek naar oplossingen voor hun problemen.
Steeds meer mensen beginnen dan ook de nadelen van het piramidespel door te krijgen en gaan op zoek naar alternatieven. Zij herinneren zich dan hoe zelforganisatie van nature kan gaan. Zij zien in dat zij niet zozeer een agent hoeven te zijn ‘naar boven’ en zich hoeven te onderwerpen aan een grootse leider, maar ook verandering ‘van onderaf’ kunnen steunen waar zij zelf aan kunnen bijdragen. Zij kiezen om als volwassen co-creator verantwoordelijkheid te nemen, afscheid te nemen van de onvervulde afhankelijkheidsrelatie en zichzelf weer te besturen. De sleutel tot bevrijding uit dit drama ligt dus niet zozeer bij de beroepsleiders of de vorst, want daar wordt voldoende over geklaagd, inclusief mijzelf, maar bij de volgers ofhet volk zelf.
Waar het om gaat is dat de afhankelijkheidsrelatie tussen leider en volger in wezen eenzijdig is. De leider is áltijd afhankelijk van volgers. Het volk kan zonder vorst, maar de vorst niet zonder volk. De vorst ontleent zijn bestaansrecht aan zijn volk. Volgers hebben, als zij eenmaal tot de realisatie komen en verantwoordelijkheid nemen, dus volwassen worden, helemaal niets (bijv. technologie of wetgeving), niemand (bijv. een leider of redder) of nergens (bijv. een utopie) anders buiten zichzelf nodig.
Zelfbestuur is net zo goed eeuwenoud
Dat de cocratie of een vorm van zelfbestuur mogelijk is, begint langzaam maar zeker tot de mensheid door te dringen. Mede omdat we merken dat ‘meer van hetzelfde’ niet meer werkt. Al decennialang zijn onderdrukte groepen bezig om zich te bevrijden uit hun ondergeschikte positie, waarbij hun ‘leiders’ organisch uit hun midden naar voren kwamen. Denk aan nieuwe ‘helden’ (die juist luizen in de pels waren voor de zittende macht) als Mandela, King of Gandhi en er ontstaat gelijk een ander soort heroïsche leider, veeleer een anti-held.
Dat wij tijden van zelfbestuur kenden is terug te vinden in de geschiedenisboeken. In gilden gold het bottom-up principe. Je begint als leerling, werkt je op tot gezel en uiteindelijk ben je de materie meester, maar blijft meewerken. Vrijgespeeld worden als ‘leider’ is dan een heel wezensvreemd verschijnsel, want ook stamleiders deden dat er van oudsher gewoon bij, bovenop hun andere taken en arbeid, net als onze gemeenteraadsleden dat nog immer doen. De besturing van Nederland is daarom van oudsher ook opgebouwd van onderaf. Van de gemeenten naar de provinciale staten, naar de Staten-Generaal. Dit is sinds een ruime eeuw omgedraaid met de opkomst van politieke partijen en de directe verkiezing van de leden van de Tweede Kamer met een top-down besturing als logisch gevolg.
Bij stammen in Noordwest-Europa was daarnaast geen sprake van een vast bestuur of regering, maar was de volksvergadering het centrale en finale besluitvormingsorgaan. Als er werd vergaderd, werd er geregeerd en rechtgesproken. Geen burger werd uitgesloten. En als meer stammen met elkaar iets te bespreken hadden, werd er met meer mensen vergaderd en rechtgesproken of stuurden zij vertegenwoordigers direct uit hun midden. Deze ‘volksvergadering van de vrijen’ noemden zij een “Ding”, waar onze uitspraak “dat is best wel een ding” zijn oorsprong vindt en waar ook “dinsdag” naar vernoemd is, de dag van het ding. En ons “kort geding” herinnert ons aan het feit dat daar ook (gewoonte)recht werd gesproken. In Athene, de bakermat van wat wij nu “democratie” durven te noemen, heette het Ding een Ekklesia, in de vroege Sovjetunie een Sovjet (arbeidersraad), en in Zwitserland kennen zij dit nog in bepaalde kantons als Landsgemeinde.
Mooie voorbeelden van nu zijn Nobelprijswinnares Elinor Ostrom met haar onderzoek naar de Commons (meent), waarin zij in de praktijk heeft onderzocht en aangetoond dat groepen mensen onder bepaalde voowaarden heel goed zichzelf vrijwillig kunnen organiseren en reguleren, zonder een externe autoriteit of agent zoals een staat of markt. Of David Wengrow en David Graeber, die talloze voorbeelden aandragen van volkeren die zichzelf wisten te besturen, ook op grote schaal, met lange perioden van vrede, voorspoed én beschaving. Het is ook te zien in het Rijnlands organiseren van Jaap Peters of de vele vernieuwende initiatieven en werkwijzen rondom zelforganisatie, duurzaamheid en inclusie. Er is een duidelijke behoefte in de samenwerking en samenleving om de dingen anders en eenvoudiger te organiseren.
Meesterschap heeft de toekomst
Bij cocratie of zelfbestuur draait het dan ook niet meer zo zeer om wie de baas wordt, maar over het kennen van en leiding geven aan zichzelf, of nog mooier: zelfmeesterschap. Steeds meer mensen zoeken naar gemeenschapszin vanuit zichzelf en de ander, in plaats van een vaag en collectief ‘wij’. En zo iemand heet dan niet meer een “leider”, maar een “meester” of “meewerkend voorman”. Iemand die de materie meester is en daarom ook snapt wat een besluit daarover doet.
Mensen met deze kwaliteiten zijn er overigens genoeg, maar zijn vaak ingekapseld in grootschalige machtsstructuren, waar zij werken als oliemannetje (bijv. manager) tussen top en werkvloer en zich als beroepsleider niet kunnen doorontwikkelen tot meester, omdat zij in wezen een agent van het spel zijn, waar zij zelf de regels niet van kunnen veranderen of de vruchten van kunnen plukken.
In deze tijd van leiderverheerlijking hebben we daarom grote behoefte aan voorlieden die:
- Bekwaam en bevlogen zijn in hun vak, het meester zijn en daarom zelf de vruchten mogen plukken van hun arbeid, zonder deze af te hoeven dragen aan een hogere macht en de zelf verwezenlijkte overvloed en invloed delen met hun medemensen, omdat zij met deze macht en vrijheid om weten te gaan.
- Voorop durven te lopen en blijven meewerken vanuit een natuurlijke, doorleefde interne autoriteit zonder een geveinsde, kunstmatige externe autoriteit waarmee zij zich ‘de eerste’ zouden wanen, á la ‘Il Principe’ van Macchiavelli en niet zozeer leiden, maar vooral misleiden om hun positie te behouden.
- Zich dáár bevinden waar het gebeurt, de context en het vakgebied begrijpen om met elkaar tot passende besluiten te komen, zonder zich als beroepsleiders los te kunnen maken van de mensen waar dit besluit op van toepassing is.
- Vakmensen in staat stellen om óók meester te worden, zonder uitsluiting (exclusiviteit) of voorrechten, zonder ondergeschikten of critici met hun ellebogen te weren van het pluche.
- Uit hun midden op kwalitatieve gronden hún vertegenwoordigers kiezen die de kar gaan trekken en worden afgevaardigd naar grotere vergaderingen, omdat de mensen in de gemeenschap zélf deze persoon als meest bekwaam daartoe achten, zonder de noodzaak tot massale en afstandelijke leidersverkiezingen.
- Hun natuurlijke gezag als een verantwoordelijkheid zien om hun gemeenschap te vertegenwoordigen en vooruit te helpen zonder het primair als een mogelijkheid te zien om kunstmatige macht uit te oefenen om eigen belangen te dienen of anderen te onderwerpen (Scholl et al, 2022).
- Met hun poten in de klei simpelweg hun steentje bijdragen om A tot A+ te maken en vanuit die praktijk tonen dat je de wereld daadwerkelijk een beetje beter en mooier kan maken zonder de pretentie te hebben om massa’s met zalvende woorden van een dystopisch A naar een utopisch B te brengen.
Aan ons de keuze
Iedereen zal het er over eens zijn dat ons veel te doen staat als mensheid. Hoe we hier echter mee om willen gaan is onze eigen keuze. En dit is terug te brengen tot een binaire basiskeuze. Gaan we door op het gebaande pad en leggen we de verantwoordelijkheid en zeggenschap steeds hoger op basis van mensbeeld XY (de monocratie), waarbij er maar één de baas kan zijn? Of voegen we de daad bij het woord en gaan we onszelf weer leren besturen op basis van mensbeeld YX (de cocratie), zodat jij en ik ons herinneren hoe het ook alweer was om met elkaar te organiseren en mooie dingen méé te maken zonder zoveel leiderverheerlijking.
Referenties
- Arendt, Hannah. Totalitarisme (2017). Boom.
- Campbell, Joseph. The hero with a thousand faces (1949). New World Library, uitgave 2008.
- Graeber, David & Wengrow, David (2021). The Dawn of Everything. A New History of Humanity. New York: Farrar, Straus and Giroux.
- Hobbes, Thomas. Leviathan (1651). Boom, uitgave 2006.
- Machiavelli, Niccolò. De heerser (1532). Athenaeum, uitgave 2005.
- McGregor, Douglas. The Human Side of Enterprise (1960). McGraw-Hill, uitgave 2006.
- Ostrom, Elinor. Governing the commons (1990). Cambridge University Press, uitgave 2020.
- Peters, Jaap. Rijnlands organiseren (2021). Boom.
- Plakkaat van Verlatinge (1581). Geraadpleegd van www.nationaalarchief.nl (2023).
- Plato. De ideale staat (2021). Athenaeum.
- Rousseau, Jean Jacques. Het Maatschappelijk verdrag (1762). Boom, uitgave 2022.
- Scholl, A., Ellemers, N., Scheepers, D. T., & Sassenberg, K. (2022). Construal of power as opportunity or responsibility. Advances In Experimental Social Psychology, 65, 57-107.
- Senge, Peter. The Fifth Discipline (1990). Random House Books.